Net zeventien was ik toen ik begon aan de interne opleiding psychiatrische verpleegkunde.
Eng vond ik dat en spannend en ik was bijna blij dat ik eerst een paar maanden keukendienst zou hebben voor ik ingewerkt zou worden bij de patiënten.
Zorgeloos begon ik mijn eerste keukendienst, hoe moeilijk kon dit zijn, thuis hielp ik mijn moeder immers ook met soppen, afstoffen, stofzuigen, afwassen en strijken.
Toen Floor, de eerstejaars die me inwerkte vroeg of ze moest uitleggen hoe ik de keuken en de wc’s moest soppen, weerde ik dat dan ook af, dat wist ik wel van thuis.
Ze hoefde alleen even voor te doen hoe je een emmer sop maakt met groene zeep want dat gebruikte mijn moeder niet.
Dat deed ze, waarna ik met die emmer sop en een van een grote stapel geplukt kraakhelder wit sopdoekje ijverig aan de slag ging.
Ik sopte de keuken, de lange gang en alle vier de wc’s.
Aan het eind van de ochtend leegde ik net de emmer in de spoelkeuken toen Floor binnen kwam en vrolijk vroeg of het gelukt was.
Het was prima gegaan, zei ik.
Toen viel haar blik op mijn sopemmer en het verfrommelde allesbehalve witte doekje op de bodem.
‘Hoe vaak heb je nieuw sop gemaakt en waar zijn de andere doekjes en dweilen?’ vroeg ze.
Ik had geen idee waar ze het over had.
Haar mond viel open, ‘Heb jij alles gedaan met één emmer sop en dat ene vaatdoekje? De kasten, de gootsteen, de vloer, de gang, de wc’s, de deuren?’
Ik had het al warm van het harde werken en kreeg het nog warmer, wat had ik verkeerd gedaan?
Floor lachte ongelovig en gaf me vervolgens mijn eerste les in hygiëne:
Schoonmaken doe je van boven naar beneden, voor elk onderdeel maak je nieuw sop en gebruik je nieuwe doekjes en dweilen.
De vloeren dweil je als laatste, achteruit lopend van de hoek naar de deur, dan nog een keer nadweilen met schoon water anders glijden mensen uit.
Nooit, nooit! gebruik je doekjes en dweilen waar je wc’s mee hebt schoongemaakt voor andere schoonmaakklussen.
En zo leerde ze me nog veel meer essentiële hygiëneregels, er ging werkelijk een wereld voor me open.
Toen ik een paar dagen later vrij was en naar huis ging, keek ik met andere ogen rond in de keuken.
Ik pakte het vaatdoekje dat zoals altijd verfrommeld in de gootsteen lag.
Dit was een ander doekje als op mijn werk, mijn moeder kocht ze vast in deze kleur.
Toch spoelde ik het doekje lang uit onder de hete kraan, zag het lichter worden en begreep toen verbijsterd dat dit doekje ooit wit geweest moest zijn, dat donkergrijs met zwarte strepen niet de oorspronkelijke kleur was.
Ik dacht na of ik mijn moeder ooit vaatdoekjes had zien verversen. Of wassen. En of ze er meer gebruikte dan een.
Ik kon het me niet herinneren.
Net als Floor was ik verbijsterd toen ik besefte dat dit gore grauwgrijze doekje bij ons thuis voor alles werd gebruikt.
Dat er dagenlang het aanrecht, de gootsteen, het gasfornuis, de keukenvloer mee werd afgenomen.
Dat mijn moeder er ook een keer (!) per week de wc mee ‘deed’, die werd gebruikt door zeven gezinsleden waarvan er twee staand plasten.
Bij de koffie vertelde ik mijn moeder over mijn keukendienstervaringen.
Dat ik veel had geleerd over hygiëne en hoe belangrijk dat was om ziektes en besmettingen te voorkomen.
Dat je voor de verschillende schoonmaakklussen verschillende dweilen en doekjes moest gebruiken en elke dag schone.
Voorzichtig vroeg ik of zij dat ook deed, nog steeds hopend dat ik dat gewoon toevallig nooit gezien had.
Mijn moeder vond het allemaal nieuwerwetse flauwekul.
Met onweerlegbare logica stelde ze vast dat zoveel doekjes gebruiken gewoon geldklopperij was en maar extra werk gaf en trouwens, wij waren toch bijna nooit ziek?
Daar had ze een punt, wij waren zelden ziek.
Zo overtuigd als mijn moeder was van de onzin van mijn opgedane hygiënekennis, zo overtuigd was ik al van het belang ervan.
Als ik daarna met vrije dagen thuis was en de afwas deed, leek het bijna of dat gore vaatdoekje me in mijn gezicht uitlachte als ik het stiekem en tevergeefs een paar keer extra uitspoelde.
1-6-2016