Hij is al twintig jaar dood als ik bij zijn zus in fotoboeken blader.
Mijn oog valt op een vergeelde foto van een jongeman met de kleding en het kapsel van de jaren dertig van de vorige eeuw.
Maar het zijn vooral de ogen waar ik gebiologeerd naar blijf kijken.
Ze glanzen, stralen, lichten zijn gezicht op.
Ik zie een open enthousiaste jonge man vol idealen.
Is dat mijn vader?
Mijn oom en tante beamen: heus dat is je vader.
Het staat ook op de achterkant van de foto: Henk 1942.
Achttien was hij daar dus.
De tijd daarna laten de ogen op die foto me niet los.
In stille momenten denk ik terug, waarom zag ik die ogen vroeger nooit zo stralen?
Ben ik het vergeten? Merkte ik het niet op?
Ik kan niet geloven dat dat stralende verloren is gegaan, wil het niet geloven.
Moeizaam graaf ik in vele jaren van verstrooide valiumgrauwe gesloten blikken en norse zorgelijke zwijgzaamheid.
Ik vind ze, de paar momenten waarin die stralende ogen van toen weer even opvlammen.
Niet zo bruisend en verre van enthousiast.
Maar hoe verstild ingetogen ook, toch herken ik de ogen van toen in de geamuseerde glimlach, de vertederde blik, de vrolijke grijns.
Als hij plaatjes draait en zacht mee zingt of neuriet met Ol man river en Listen to the ocean.
Als hij zijn eerste kleinzoon in zijn armen houdt.
Als hij grijnzend een Sinterklaasgedicht voorleest.
29-10-2017