Steelse buitelblikken in april, hij stoer, ik nonchalant,
alleen maar leuk hoor, heus, niks aan de hand.
In mei lach ik bleublij in zijn streelstralende ogen,
wangdansend stamelstuitert hij wankelwoorden
die mijn grage oren nooit eerder hoorden.
In juni strompelstruikelen we blozend langs het strand,
smelten in een zaligziltzoen, zwaaien naar
ons eindelijk wegwaaiend verstand.
Verliefd, welnee, ‘t is enkel dat mijn wekker niet wakkert,
mijn voeten steeds dansen en mijn hart alsmaar flakkert.
Gedicht naar aanleiding van de Schrijven online weekopdracht 191:Schrijf een gedicht over de lente met minimaal 1 zelfbedacht woord (neologisme) erin. Gebruik niet meer dan tien regels.
27-4-2018
27-3-2017
De reis verloopt voorspoedig.
Totdat in het boemeltje Leeuwarden – Harlingen Haven bij de tweede halte wordt omgeroepen dat de trein niet verder rijdt omdat tussen dit en het volgende station een ‘treinbotsing met personen’ heeft plaats gevonden.
Wij moeten uitstappen en wachten op een bus die voor verder vervoer zal zorgen.
Geschrokken en ontdaan staan we even later op het perron.
Een NS-beambte vertelt dat bij het ongeluk twee dodelijke slachtoffers zijn gevallen.
De bus laat op zich wachten, de halfeen boot missen we, de halftwee boot ook.
De zon schijnt, ik drentel wat heen en weer, mensen om me heen appen en bellen.
Een vrouw vraagt haar vriendin hoe haar smartphone ook al weer werkt, ze is het door de consternatie vergeten.
Vriendin legt het uit en dan belt de vrouw haar man waarom ze beide boten zal gaan missen.
Ik zie haar luisteren met de telefoon aan haar oor.
Dan hangt ze op, zonder groet.
‘Wat zei hij?’ vraagt haar vriendin.
Met trillende lippen zegt ze: ‘Hij zei jij hep ook altijd wat.’
21-4-2018
Ik ben alleen in huis.
Om half twaalf draai ik de keukendeur op slot, de voordeur op het nachtslot.
Gordijnen dicht, lichten uit.
Naar boven, het waait stevig, zijn er nog ramen open?
Nog even mail checken, iets opzoeken, een idee noteren.
Uitkleden, tandenpoetsen, naar de slaapkamer.
Gordijnen dicht, leeslampje aan, in bed kruipen, telefoon uit, weg de wereld.
Lekker nog even lezen.
Het huis om me heen is stil en vredig.
Langzaam ontspan ik, mijn ogen knipperen, vallen af en toe dicht.
Ik doe ze toch weer open, nog een paar bladzijden in dit heerlijke boek.
Maar nee, het lukt niet meer, gapend rek ik me uit, toch maar het licht uit nu.
Al half slapend rol ik me op, half op mijn zij.
Morgen, wat is er morgen?
Nee, niet aan denken, lekker slapen nu.
Dan klinkt een luide knal.
Een deur dreunt dicht.
Dichtbij.
Heel dichtbij.
Verstijfd schiet ik overeind, mijn hart klopt in mijn keel.
Nietsziend kijk ik in het donker, de oren gespitst.
De stilte ruist onheilspellend.
Seconden tikken weg.
Dan klinkt een gil, hoog, lang, eindeloos…
9-7-2016