Wekenlang is het, zelfs voor Spaanse begrippen, bloedverziekend heet en droog geweest.
Het lijkt saai: elke dag een strak blauwe lucht, maar ik kan er geen genoeg van krijgen.
Vandaag trekt de lucht Hollands dicht: een voorproefje, morgen gaan we weer naar huis.
Na een heerlijke vakantie in het vertrouwde appartement in Cala Salions, uitkijkend op en genietend van de zee.
Een paar weken vol van zon, zee, strand, musea, shoppen.
En lezen, stapels boeken hebben we verslonden.
Uitgerust pakken we de spullen in, met dat tegenstrijdige gevoel van ‘wat jammer dat de vakantie voorbij is’ en ‘hoe zou het thuis zijn?’
Licht gespannen bij dat laatste, want: is thuis alles goed gegaan?
De zonen verzekerden ons als we belden (‘jullie hoeven echt niet zo vaak te bellen hoor’), dat ze hun vakantiebanen deden en elke dag kookten en het huis was ook nog heel.
Maar ik weet zeker dat ik bij die woorden op de achtergrond een lachsalvo hoorde…
Als we aan het eind van de middag de tassen en koffers naar de auto dragen, ontploft de hemel in een warme wolkbreuk.
Het is geweldig!
We smijten de spullen in de auto, sluiten hem snel af en blijven dan genietend staan in een muur van warme regen.
Natuurlijk zijn we onmiddellijk doorweekt maar wat maakt het uit.
Drijfnat gaan we na een paar minuten weer naar binnen.
Terwijl we droge kleren aan trekken, barst boven de Middellandse Zee een gigantisch onweer los.
We halen de al opgeruimde tuinstoelen weer tevoorschijn, klappen ze uit en genieten daarna op het overdekte balkon van een uniek schouwspel.
Tientallen bliksemflitsen schieten van links naar rechts boven zee, van boven naar beneden, de donder raast er oorverdovend achter aan.
Uren duurt het maar dan schuift het onweer eindelijk over ons heen het land op en komt de hemel tot rust.
Wat rest is een ingetogen motregen die de hele nacht aanhoudt en ons, hoe passend, vergezelt op de terugreis.
Ze begroet de apotheekmedewerker als een oude bekende: ‘Hoi, zelfde recept.’
De medewerker weifelt, kiest dan voor het protocol en vraagt haar naam, adres en geboortedatum.
‘Nee echt?’ grijnst ze, maar ratelt haar gegevens en vraagt: ‘Geef deze keer maar een dubbele dosis, want ik ga op vakantie.’
Weer weifelt de medewerker: ‘Dat staat niet op het recept, heb je goedkeuring van je arts daarvoor?’
De vrouw zucht: ‘Al die regeltjes, ik word gek van jullie.’
Schouderophalend loopt de medewerker naar achter en komt terug met een doosje. ‘Alsjeblieft, tot volgende week.’
‘Oké, o wacht, verkopen jullie ook vijzels?’
24-5-2018
Gekozen op 25-5-2018 als een van de vijf leukste, beste of meest opvallende ultrakorte verhalen en gedichten van week 19 op de Facebookgroep Schrijven Magazine: Ultrakorte verhalen.
Dit gedicht behaalde in januari 2019 een gedeelde derde plaats in de redactionele selectie van de Dichtwedstrijd van het Schrijverspodium. In de democratische uitslag deelde het een negende plaats (van de 85)
Geplaatst op de site ‘500 Magazine aan Zee’ op 19-2-2020
‘Kind, dichters zijn raar en straatarm, leer jij maar een echt vak.’
Dat deed ze, een leven lang.
Toen ze was uitgewerkt, viel haar oog op een dag op de bermen langs haar wandelroute.
Ze knielde, plukte armen vol droomrozen, vergeetmenooitjes, corabloemen en lachjuffertjes en zette ze in een vaas naast haar beeldscherm.
Sindsdien dicht ze: ze allitereert naar hartenlust, verzint zingende zinnen, jongleert met blank vers.
Haar ‘maatloze verlatenheden’ zijn weggewaaid in ‘oude wind’, ‘het trotse hoge woord van liefde’ loste op, ‘hulpeloos verdriet’ vervaagde.
Wel zegt ze nog steeds vaak: ‘laten we zacht zijn voor elkander, kind.’
13-5-2018
De citaten uit de twee laatste zinnen komen uit het gedicht ‘Zwerversliefde’ van Adriaan Roland Holst
Gekozen op 18-5-2018 als een van de vijf leukste, beste of meest opvallende ultrakorte verhalen en gedichten van week 18 op de Facebookgroep Schrijven Magazine: Ultrakorte verhalen.
Maar in het touwtjespringseizoen was de keus niet moeilijk.
Voor touwtjespringen moet je alert zijn en een goede bewegingscoördinatie en een perfecte timing hebben.
En, hoewel bepaald niet lenig, niet snel en niet sterk, die dingen bezat ik wel.
Op een warme zomeravond na het eten ga ik met een groepje vriendinnetjes touwtjespringen.
Om beurten staat een van ons aan de ene stoeprand en een ander aan de overkant, het touw een paar keer om de pols gewikkeld, zij moeten ‘draaien.’
Begin jaren zestig kon dat nog in Amersfoort, als er een auto aan kwam of, elk kwartier, stadsbus 6 of 7, stopten we even.
We beginnen gemakkelijk: om de beurt (‘omstebeurt’) aan de ene kant in het touw springen en aan de overkant er weer uit.
‘In spin, de bocht gaat in, uit spuit, de bocht gaat uit’ zingen we erbij.
Wie te laat in het touw springt is af en moet draaien.
De volgende stap vergt meer snelheid en behendigheid: aan beide kanten springt tegelijkertijd iemand in het touw en er doorheen waarbij je moet zorgen dat je elkaar en het touw niet raakt.
Een grotere uitdaging is inspringen als beide touwen tegelijkertijd en tegen elkaar in worden gedraaid.
Dubbel zo moeilijk is het om dit met twee springers tegelijk te doen.
Wie dit het vaakste kan, heeft gewonnen.
Die avond lukt alles, niet eerder springen we samen zo goed.
De opwinding stijgt, het zingen en tellen klinkt steeds harder door de straat.
Ingespannen en bezweet springen we razendsnel, als in een roes, precies tussen de touwen door.
Mijn vest heb ik uitgegooid, het voelt of ik dans met de touwen in een vloeiende beweging.
Dan gebeurt het.
Een musje vliegt tegen het bovenste touw en knalt tegen mijn hoofd.
Het volgende moment lig ik languit op straat, het musje naast me, mijn voorhoofd, elleboog en knieën geschaafd, verdwaasd om me heen kijkend.
Geschrokken gegil om me heen, een moeder komt kijken wat er aan de hand is.
Iemand helpt me overeind.
Iemand pakt het musje op.
In een mum van tijd is de straat leeg.
Trillend strompel ik naar huis.
Schoonmaken onder de kraan, grote pleisters op grote schaafwonden.
Pas de volgende ochtend mis ik mijn vest.
Als ik naar school ga, zie ik het verfrommeld in de goot liggen.
In mijn oren klinkt een zachte beschaafde stem die verzoekt om informatie over de inzet van vrijwilligers.
We maken een afspraak voor een intakegesprek.
Als ik aanbel, klinkt een melodieuze gong.
Een man in een mooi maatpak opent de deur, zijn gezicht grauw en ongeschoren, zijn ogen wanhopig in de mijne.
Zorgvuldig hangt hij mijn jas op een hanger in de garderobekast, gaat me dan voor naar een enorme kamer. Grijze en zwarte tinten overheersen, een enkele manshoge cactus, moderne kunst aan de muren.
Hij schenkt koffie in porseleinen kopjes.
Gaat dan zitten en vertelt met beheerste stem dat artsen niets meer voor hem kunnen doen.
‘Mevrouw ik heb daar geen ervaring mee, het is uw werk omgaan met mensen die dit gehoord hebben, kunt u me vertellen, dood gaan, hoe doe je dat?’
Hoopvol kijkt hij me aan.
We praten.
Langzaam betrekt zijn gezicht.
Ik heb niet de gebruiksaanwijzing waar hij op hoopte.
Als we in de gang staan en hij mijn jas voor me ophoudt, komt zijn vrouw uit een kamer aan het eind van de gang.
Een mantelpakje, een exclusieve sjaal hoog om haar hals.
Als ze me haar hand reikt, verschuift de sjaal en wordt een grote blauwzwarte vlek zichtbaar in haar hals en op haar rechterkaak.
Dan valt me ook de dikke laag make-up op haar gezicht op.
Mijn ogen worden groot, mijn mond opent zich.
Ze zien het, glimlachen sussend.
‘Ik liep tegen de deurpost.’
‘Zij is altijd zo onhandig.’
‘s Avonds belt hij en deelt me uiterst beleefd mee dat hij afziet van de inzet van vrijwilligers.