Het verhaal achter een aanvraag voor terminale thuiszorg
Het is oudejaarsdag, ik heb bereikbaarheidsdienst.
De oncologieverpleegkundige belt: ‘Kan je snel contact opnemen met de zoon van mw B? Ze heeft kanker en hoorde vorige week dat de artsen niets meer voor haar kunnen doen. Ze gaat snel achteruit en wil eventueel gebruik maken van jullie vrijwilligers.’
Een afspraak is snel gemaakt. Dezelfde middag bezoek ik mevrouw om kennis te maken en samen te kijken wat wij voor haar kunnen doen.
Ik ontmoet een aardige vrouw, verzwakt en zichtbaar overrompeld door wat er in zo korte tijd allemaal met haar gebeurt.
De gordijnen zijn half gesloten, ze heeft last van het zonlicht.
Rond haar huis klinkt vuurwerk, de buurtjeugd knalt er prematuur danig op los.
Haar zoon en dochter zijn er ook.
Ze durven haar niet meer alleen te laten en zijn dag en nacht bij haar.
Toch moeten ze soms even naar hun eigen huis of werk om daar orde op zaken te stellen.
Ze begrijpt dat, ziet hoe zwaar dit voor hen is en schiet vol.
Ze wil geen last voor ze zijn.
Ze wil ook geen beroep doen op vrienden en familie.
‘Die hebben hun eigen leven en zijn druk. Trouwens, ik ben graag alleen.’
We overleggen over het inzetten van vrijwilligers zodat haar kinderen af en toe wat tijd voor zichzelf krijgen.
Schoorvoetend gaat ze akkoord: een paar middagen zal er een vreemde bij haar komen.
Ik zie aan haar dat ze het vooral doet voor haar kinderen.
Die zijn inderdaad zichtbaar opgelucht dat hun moeder niet alleen zal zijn als zij even weg zijn.
Ik organiseer de inzet van een paar vrijwilligers.
De volgende dag, vlak voor de eerste vrijwilliger aanbelt, gaat mijn telefoon: de dochter van mevrouw.
‘Nou heeft u zo uw best gedaan om het te regelen…’
Ze aarzelt.
Ik begrijp al wat er komt: ‘Maar uw moeder wil het toch liever niet?’
Dat klopt.
Ze vertelt hoe haar moeder na mijn bezoek nadacht hoe het zou zijn om vreemden, hoe aardig ook, in huis te hebben.
Ze besefte dat ze in haar laatste dagen liever vertrouwde gezichten om zich heen heeft.
Toen ze dit weifelend uitsprak, belden haar kinderen met haar zus en een paar vriendinnen en gingen langs bij bevriende buren.
Iedereen reageerde liefdevol.
Ze is geen last voor hen, ze willen haar en haar kinderen juist graag helpen in deze dagen.
Dus, nee, vrijwilligers zijn niet nodig.
Ze gaan met elkaar zorgen dat ze niet meer alleen is.
Ik moet even slikken.
Wat een pracht verhaal.
Ik bedank de dochter, zeg dat ik de vrijwilligers zal afbellen. Wens haar sterkte de komende tijd en mocht het onverhoopt toch nog nodig zijn, dan zijn wij er voor hen.
Dat blijkt niet nodig.
Eendrachtig zorgen de naasten van mevrouw dat er altijd iemand bij haar is.
Tien dagen later overlijdt ze.