Luisterend naar het gemurmel om me heen sta ik in de rij.
Ik ben op tijd: voor me staan zo’n dertig mensen, achter me groeit de rij gestaag en kronkelt zich over het kerkplein.
Achter me klinkt ineens een luide vrouwenstem.
Als ik om kijk, zie ik een lange vrouw, perfect gekapt, gekleed in overwegend rood en paars, driftig gesticulerend in haar telefoon spreken.
Het volgende kwartier geniet de hele rij mee hoe ze een medewerker de mantel uitveegt en haar secretaresse spoedopdrachten geeft.
Ondertussen vertelt ze tegen de mensen naast zich dat ze geen kaartje heeft.
Ze weet dat de voorstelling is uitverkocht, maar hé, zij kan er vast nog wel bij.
Ik tracht me af te sluiten van al deze ongewenste informatie maar irritatie kruipt omhoog in me.
In stilte hoop ik dat er geen kaartje meer is voor haar.
Een half uurtje later zit ik op een mooie plaats aan het gangpad en kijk hoe de kerk volstroomt.
Speurend komt ze aanlopen, vraagt vriendelijk of de plaats naast mij bezet is.
Onzichtbaar krimp ik ineen maar schud eerlijk van nee.
Opgewekt installeert ze zich naast me en begint een geanimeerd gesprek met mensen op de rij achter ons.
Binnen een paar minuten weet iedereen om haar heen waar ze is geboren en hoe haar huidige huis er uit ziet.
Vergeefs probeer ik me voor haar af te sluiten.
Dat blijkt overbodig.
Als het koor inzet: ‘Kommt, ihr Töchter, helft mir klagen’ ben ik getuige van een metamorfose.
Als bij toverslag transformeert ze in een ingetogen sereen ogende vrouw die vanaf de eerste noten volledig opgaat in de Mattheuspassion.
Opgelucht geef ook ik me over aan de muziek.
Als ik een keer tersluiks naast me kijk, zie ik net hoe ook over haar wang een traan glijdt.
In de pauze drinken we samen koffie en praten met zachte stemmen over wat ons raakt in Bachs meesterwerk.
Na afloop van een wondermooie uitvoering van de Mattheuspassion staan we op en verzamelen onze jassen en tassen.
We kijken elkaar aan.
‘Wat fijn dat je naast me zat, ik wens je mooie Paasdagen’ zegt ze.
Van ganser harte wens ik haar hetzelfde.