Als ik het huis afsluit, klinkt in de tuin sissend gefluister.
Rondkijkend zie ik de lavendel wild zwiepen.
Ik buk: ‘Wat is er met jou?’
‘Ga je weg? Zeker weer naar zee?’
Altijd al gedacht, ze kan menspraten.
Ik knik.
’Ik wil mee.’
‘Onmogelijk’, zeg ik, ‘volle treinen, zoute zeewind.’
Woest schudt ze.
Ze wil mee.
De reis overleeft ze, op wat afgebroken takjes en gesneuvelde knopjes na.
We struinen door de duinen, banjeren over het strand.
Uitbundig geurt en bloeit ze in mijn rugzak.
Ze wil niet terug naar huis.
Ik heb haar op het hoogste duin geplant.
24-5-2019