Levenslang

Het wijze lijf herbergt levenslang
wat in het brein verloren ging:
stormwind door haren
zonnestralen op huid
hoe een mond lachte
hoe handen streelden
hoe een zoen voelde.

 

Ze rusten in rimpels, plooien en poriën
de resten van leven, herinneringen
aan voorgoed voorbij.

 

Ontstaan in een vijfwoordgedichtensessie met Aaltje op 24-1-2020 waarbij we elk een gedicht schreven waarin vijf willekeurig gekozen woorden verwerkt moesten worden.
In dit gedicht zijn dat: Huid, Mond, Resten, Wind, Wijze.

Woorden

Zijn mond leest ze van het papiertje,
zijn lippen lenig, zijn stem laag en traag,
‘haverbrood, pindakaas met noot, beschuit’
Langs de lettergrepen gloeit een hevige
honger naar handen, naar huid,
naar kussen, warm en graag en lang.

 

In de adempauze tussen wijn en fruit
herrijzen oude leugens, ‘je weet, je was
de enige, de mooiste, de liefste, die
anderen betekenden niets.’

 

Haar oren horen zijn boodschappen
haar huid huivert, haar hart huilt
haar stem verstomt.

 

Dit gedicht ontstond in een vijfwoordgedichtensessie met Aaltje op 24-1-2020.
We kozen vijf willekeurige woorden en verwerkten die elk in een gedicht.
Dit is mijn gedicht met de woorden:
Rijzen, Hevige, Papiertje, Woorden, Leugens.
Het werd op 31-1-2020 gekozen als een van de zes ultrakorte verhalen en gedichten van week 5 die opvielen in de Facebookgroep Schrijven Magazine Ultrakorte verhalen vanwege hun originaliteit, verrassende wending, kwaliteit of spraakmakendheid.

Onbereikbaar (Visioen)

Maandagmiddag om vier uur zie ik felle lichtflitsen.
Ze versmelten tot een oplichtend tapijt dat zeer doet aan mijn ogen.  
De uren daarna borrelen er uit het lichttapijt vlekjes in schitterende schakeringen lila, roze en paars, zacht zweven ze heen en weer.
In de loop van de nacht ontstaat een zinderend feest: de flitsen gaan uit hun dak, de vlekjes dansen steeds wilder rond.
Uitbundig vermeerderen ze zich.   
In het feestgedruis ploppen soms zwarte vierkantjes op, cijfers, hiëroglyfen.
Ik grijp ze maar steeds ontsnappen ze. 

 

‘Dat klinkt best wel stuk’, zegt zoon, ‘dat wordt een nieuwe, wil je weer een Samsung?’

 

21-1-2020
Gekozen op 24-1-2020 als een van de zes ultrakorte verhalen en gedichten van week 4 die opvielen in de Facebookgroep Schrijven Magazine Ultrakorte verhalen vanwege hun originaliteit, verrassende wending, kwaliteit of spraakmakendheid. 

Zweven 2/2

Wij hadden een gewoonte: als de ander vroeg: waarom hou je vandaag van me? mocht je alleen iets origineels zeggen.
Dat lukte, we werden erg goed in het verzinnen van alternatieven voor ‘ik hou van je.’
Maar als ik hem vroeg: waarom hou je van zweefvliegen? haperde hij.
Hij noemde het gevoel van vrijheid, los zijn, geluk.
Maar eindigde meestal met: ‘daar zijn geen woorden voor.’
Tot hij het gedicht ‘High flight’ van John Gillespie Magee tegen kwam: ‘die laatste regels, die komen in de buurt’:
’And while, with silent lifting mind I’ve trod
The high untrespassed sanctity of space,
Put out my hand, and touched the face of God.’
Vele jaren later hoorde ik ‘The lark ascending’ van Ralph Vaughan Williams en wist: deze muziek zegt waar hij geen woorden voor vond.

 

Tijdens zijn ziekte bleef hij zweefvliegen.
Ook toen hij zienderogen verzwakte, wilde hij naar Terlet.
Toen hij niet meer zelf reed, brachten oudste of een van de vliegvrienden hem naar Terlet.
Hij vloog tot ook dat niet meer ging.
Zittend in zijn gele stoel keek hij toe hoe zijn vrienden vlogen en genoot zichtbaar.
Weinig sprak hij over zijn naderend einde, wel zei hij eens dat een ‘fly-over’ bijzonder zou zijn.
Die kreeg hij.
En bijzonder was het:

 

 

Op 7 september 2001 brachten zijn vliegvrienden het zweefvliegtuig waarin hij het liefste vloog naar de begraafplaats.
De dragers reden hem in zijn kist van de rouwauto naar het vliegtuig.
Staande bij de kist en het vliegtuig keken we omhoog: een zweefvliegtuig vloog, voortgetrokken door een sleepvliegtuig, een wijde cirkel boven de begraafplaats.
Beide bewogen hun vleugels op en neer: een ‘final salute’ aan hem.
Door al het verdriet heen wist ik: dit is goed, een mooier afscheid bestaat niet.

 

Maanden later hoorde ik over de uitgebreide voorbereidingen voor deze ‘operatie’, vastgelegd in een lijvig draaiboek:
Officiële toestemming was nodig, stijg- en landverklaringen om op die dag op dat tijdstip op die plek het luchtruim te mogen betreden.
De route, inclusief alternatieven bij geen, weinig, of wegvallende thermiek, vanaf de Veluwe naar deze begraafplaats in het Groene Hart, werd na grondig onderzoek bepaald.
Die route werd onder andere bepaald door die landingsmogelijkheden: boeren werd gevraagd of, in noodgevallen, op hun grond geland mocht worden, ging iemand niet akkoord (en dat gebeurde) dan moest de route worden aangepast.
Een rooster werd opgesteld: welke vliegers bezochten de uitvaart, welke wilden en konden vliegen, wie begeleidde hen vanaf de grond, en reserves voor elk van hen.
Alles verliep vrijwel vlekkeloos.
Ik blijf hen dankbaar daarvoor.

 

December 2019
Het leven gaat door.
Leven zonder hem blijkt mogelijk, vindt zijn vorm.
Op een kille decemberdag in 2019 bezoeken zonen en ik de uitvaart van een dierbaar familielid.
Als we bij het graf staan en luisteren naar het gedicht ‘De steen’ van Bram Vermeulen, dat wordt voorgedragen, klinkt in de verte een zacht gezoem.
Ik kijk omhoog, stoot zonen aan: een motorzwever vliegt over.
De motor veroorzaakt het gezoem, natuurlijk is er geen thermiek op deze druilerige natte decemberdag.

 

Er zullen aardse verklaringen zijn waarom er midden in de winterstop (zweefvliegtuigen gaan de opslag in van eind oktober tot eind maart) nu en hier een zweefvliegtuig overvliegt.
Maar wij glimlachen en knipogen naar elkaar.
Troost kent vele vormen.

 

17-1-2020

Winter

Het kerkdak ver verstopt onder een zware laag rijp, tikkende cv-buizen volgen het ritme van het rillen, de elektrische deken koestert het kleumende lijf, binnenwarmte verstrakt het vel, doet hoesten, niezen, proesten.

 

Na een halve dag van zompig grijs, verschanst de lichtverslaafde zich achter gesloten gordijnen, weggedoken in woontrui en wollen sokken, in een lichtmix van daglichtlamp en kaarsen, snoepend van zonnige sinaasappels, marsepein en spruitjes met appelmoes.
Schijn, vertier en ophef blijven buitenshuis, binnen lost ze op in elementaire eenvoud, branieloos bereid tot wereldverbetering.
Pantoffelheldin op sokken

 

 

2016
Gekozen op 17-1-2020 als een van de vijf ultrakorte verhalen en gedichten van week 3 die opvielen in de Facebookgroep Schrijven Magazine Ultrakorte verhalen vanwege hun originaliteit, verrassende wending, kwaliteit of spraakmakendheid. 

Empathia maar zeg maar Stofje

Het plenst.
De bel gaat.
Als een verzopen kat staat ze voor de deur.
‘Hè, was je even weg?’
Ze haalt haar schouders op, glijdt de gang in.

 

Stofje woont al jaren hier, ze glipte een keer mee in mijn tas na een avondles Psychologie in de jaren tachtig en wou niet weg.
Hoe heet je, vroeg ik, toen ik begreep dat ik aan haar vast zat,
‘Ik heet Empathia, maar zeg maar Stofje’ zei ze met een zangerig stemmetje.
Ik noemde haar Stofje.
Het was even wennen aan haar, vooral aan haar bemoeizucht.
Te pas en te onpas bemoeide ze zich met me.
Soms lag ik dubbel om haar invallen, soms zuchtte ze theatraal waarna er ineens ergens boven mij een lampje aanging.
Soms schold ze me uit, dan gooide ik haar achter de lakens in de kast.
Altijd was ze er.
Tenminste … mijn brein draait overuren: wanneer heb ik haar eigenlijk voor het laatst gezien?
Dat telefoongesprek net, toen hing ze toch in de sansevieria?
En vanmorgen, terwijl ik dat gedicht schreef, dartelde ze toen niet ginnegappend boven mijn scherm?
Afgelopen weekend dan, toen het zo laat werd met die logees, toen zweefde ze boven de wijnglazen.
Toch?
Ik besef dat ik het niet zeker weet en durf niet verder terug te denken.
Eens kijken of ik resten van haar vind op haar vaste verblijfsplaatsen.
Maar nee, er is geen smiley te bekennen op mijn laptop.
Ik doorzoek mijn pc-archief, controleer het bestand Conceptteksten op giebellachjes.
Mijn koffiemok en de bestekla ogen opgeruimd, geen spoor van haar grinnikjes.
De knipoog op mijn smartphone is weg, zie ik ineens.
Nergens een spoor van haar, zelfs geen restje fairtrade troostchocola in het Drosteblik.
Alsof ze nooit hier woonde.

 

We zitten op mijn rode bank.
Ik vraag haar: ‘Hoe lang ben je weggeweest?’
Weer dat schouderophalen, ze mompelt iets onverstaanbaars.
Ik verhoor haar: ‘Hoe lang was je weg? Waarom ging je weg? Waar ben je geweest? Heb je me gemist?’
Ze neuriet.
Als ik stop met mijn vragenvuur, wordt het stil.
Ze kruipt tegen me aan.
Zingt zachtjes: ‘Lalalai.’
Ik probeer: ‘Ik heb een heel zwaar leven!’
Harder: ‘Lailalai.’
Ik weerleg: ‘But I never called it art, what happens to the heart.’
Ze overstemt me: ‘LAILALAI, LALALA, LAILALAI!’

 

12-1-2020
PS, leestip: denk bij het ‘lalalai’ aan de Boxer van Simon & Garfunkel

Zweven 1/2

Mijn lief had twee liefdes, mij en zweefvliegen.
Mij vanaf zijn drieëntwintigste, vliegen wilde hij al van jongs af aan.
Pas op zijn zesenveertigste kwam het ervan: hij nam les op st. Nationaal Zweefvliegcentrum Terlet.
A dream come true: hij haalde zijn brevetten en vloog, zo vaak als, schipperend tussen gezin, werk en studie, mogelijk was.
Met passie, met hart en ziel.

 

Hoewel zweefvliegen niet mijn hobby was, leerde ik in die tijd anders kijken naar de hemel: wolken werden cumuli, thermiek werd een alledaags maar uiterst belangrijk begrip: dat bepaalde of er gevlogen kon worden.
Elke lente, na de winterstop, keek hij reikhalzend uit naar het voorjaarskamp: een hele week op Terlet, met vliegvrienden.
Praten over vliegen, de vliegtuigen onderhouden, steeds weer en wolken checkend: hoe is de thermiek, kunnen we al vliegen?
En als dat lukte, hoe was de vlucht, wat zat tegen, viel op, ging goed?

 

Zo ook die week, eind maart 1995.
Ik was druk, werkte overdag en worstelde ’s avonds met een werkstuk financieel management dat binnen een paar dagen ingeleverd moest worden.
Ik haat financieel management, maar kwam hier niet onderuit, het was een onderdeel van de VO Management Organisatie en Beleid, die ik volgde.
Wilde ik het diploma halen, dan moest er een voldoende komen voor dat werkstuk.
Bij de eerste poging haalde ik een vier, nu ploeterde ik op een her.
Chagrijnig en gedeprimeerd wijdde ik me die week aan mijn werk en aan deze saaie klus.
Hij belde elke dag.
Die woensdagavond vertelde hij uitgebreid en enthousiast over de fantastische thermiek die dag en dat hij een schitterende lange vlucht had gemaakt.
Zijn stem klonk licht en gelukkig.
Hij vroeg hoe het met mij ging, ik hield het kort, zei dat het saai was maar nou eenmaal moest en wel goed zou komen.
Goed, welterusten.

 

Anderhalf uur later lag ik in bed te lezen toen hij ineens binnen stapte.
‘Je klonk zo verdrietig,’ zei hij alleen maar toen hij naast me schoof.
Toen zweefde ík.
De volgende morgen ging hij terug naar Terlet.
Ik haalde een zes min.

 

Ik wist het toen nog niet maar dit voorval nestelde zich in me.
Het overleefde hem.

 

 

2015

Cora dichter en dichterbij in 2019

Schrijven, er zijn vast belangrijker zaken maar voor mij is het een van de belangrijkste bijzaken!
Ik hou niet van navelstaren, toch neem ik vandaag even de tijd om hier terug te kijken op mijn schrijven in 2019:

 

Ik schreef nieuwe verhalen en gedichten en herschreef oude.
Daaruit koos ik teksten en plaatste die online in schrijfgroepen, op deze site of ik stuurde ze in naar schrijf- en dichtwedstrijden.
Regelmatig hielden dichtmaatje Aaltje en ik dichtsessies waarin we elkaar uitdaagden en onze dichtspieren trainden.
Bij Margreet Schouwenaar volgde ik de cursus ‘Dichten voor gevorderden’ waarin zij op professionele wijze puntjes zette op mijn i’s in de vorm van opbouwende kritiek, suggesties, gefundeerde lof.

 

Dat klinkt weinig concreet, daarom hier wat feiten:

 

Publicaties
Mijn gedicht ‘Bach in flarden’ werd geplaatst in de januari-editie van het katern ‘Alice’ van het ‘Schrijven Magazine Plus.’
Het gedicht ‘Zwijgstrijk’ bereikte in januari een gedeelde tweede plaats in de Dichtwedstrijd van het Schrijverspodium.
De site 500 Magazine Aan Zee plaatste op zes februari het verhaal ‘Zee’, op 6 maart het verhaal ‘Dessert’, op 3 april het gedicht ‘Passant’, en op 27 november het gedicht ‘Realiteit.’
Antenne Magazine plaatste het gedicht ‘Na jou’ in de maarteditie.
‘Oase’ is een van de 55 verhalen in de 55woordenverhalenbundel die tijdens de Boekenweek eind maart uitkwam.
Vier verhalen werden gepubliceerd in de bundel ‘Kort & Prachtig 2’: ‘Inzicht’, ‘Wonderdagen’, ‘Sprakeloos’ en ‘Om alles.’
(Zowel de 55woordenverhalenbundel als Kort & Prachtig 2 zijn verkrijgbaar bij de (betere) boekhandel en via Bol.com.)
In de Facebookgroep Schrijven Magazine Ultrakorte Verhalen plaats ik regelmatig. Drie verhalen haalden daar de wekelijkse spotlights omdat ze opvielen door hun originaliteit, verrassende wending, kwaliteit of spraakmakendheid: ’Reconstructie’, ‘Zondag’ en ‘Jarig.’
Drie verhalen, ‘Illusie’, ‘Macfan’ en ‘Ammoniak-aroma’ maken in 2020 deel uit van een, mede door ukv-schrijfmaatje Willem ontworpen, ‘verhalenmuur’ in het kader van de heropening van een verbouwde kerk in Apeldoorn.

 

Cadeautjes
Naast publicaties gebeurden er ook onverwachte, prachtige dingen met mijn teksten:
Zo las Giny op een kerkelijke avond in Dordrecht ‘Mijn gebed’ voor (link)

 

Iemand vertelde me hoe een gedicht haar diep ontroerde omdat het dat verwoordt waar ze zelf nog geen woorden voor had (link)

 

Twee vriendinnen lazen tijdens een lunch een verhaal en lagen dubbel omdat het zoveel herkenning opriep (link)

 

Veel lezers leefden mee met de wederwaardigheden van kleinzoon Louk, en genoten van o.a. dit verhaal (link)

 

Het afgelopen jaar hoorde ik een paar keer dat lezers een rustig moment uitkiezen, bijvoorbeeld ’s avonds in bed, om hun partner een verhaal of gedicht van mij voor te lezen. Hoe leuk is dat!

 

En ikzelf?
Ik schreef meerdere teksten die een plekje in mijn hart veroverden, bijvoorbeeld omdat ze me tijdens het schrijven diep ontroerden, uitdaagden of deden schateren, zoals deze, deze en deze

 

Lieve lezer
Ik dank je zeer voor je bezoek aan deze site en voor je reacties!
Het is elke keer weer bijzonder om te horen hoe mijn teksten bij je overkomen.
Ik wens je een boeiend 2020 toe waarin ik je graag weer regelmatig op deze plek wil ontroeren, uitdagen of doen schateren!
En nu, met op de achtergrond mijn inspirator Leonard Cohen, op naar mooie nieuwe verhalen en gedichten in 2020:

Cora
6-1-2020
PS, een huishoudelijke mededeling over het bezoeken van mijn site:
Als je anderen wilt attenderen op mijn site, graag!
Voor wie zich wil aanmelden om een mail te ontvangen bij elke nieuwe tekst die ik plaats: de daarvoor bedoelde link op de site werkt vaak niet goed. Makkelijker is het om mij direct te mailen op c.v.berendonk@hccnet.nl
Dan wordt het zo geregeld.
Je kunt het ontvangen van zulke mails op elk moment weer stopzetten.
Heb je je niet afgemeld maar ontvang je ineens geen mails meer?
Ook dat gebeurt helaas af en toe, ook dan: mail even naar c.v.berendonk@hccnet.nl dan herstellen we dat.

Marsmannen

Heus, denken in traditionele manbeelden en vrouwbeelden, het werkt polarisatie in de hand, we zijn allemaal mensen met hun eigen eigenaardigheden, goede kanten en minder leuke kantjes.
Dat is wat ik uitdraag en graag wil geloven.
Dat de realiteit zich soms hinderlijk anders presenteert, ja dat is wel eens even slikken.
De meest pregnante ervaringen daarmee deden zich voor in de jaren dat de zonen pubers waren.
Daarvoor waren wij een leuk gezin met twee kinderen, daarna werden we dat ook weer.
Maar die paar jaren…

 

Een voorbeeld:
Na jaren moederen, studeren en huishouden, ging ik weer buitenshuis betaald werken.
Een mijlpaal waar ik erg tegenop zag.
Toen ik op mijn eerste werkdag met mijn brommer op het fietspad rijdend bijna bij kantoor was, ik zag het al aan de overkant, sloeg ik zonder richting aangeven en om te kijken linksaf.
Pas daarna zag ik de motor die van links naderde, of liever: hij was er al.
Uit alle macht, maar te laat en te hard, remde ik en gleed op mijn linkerkant ver door, de rijbaan op.
Op dat moment greep mijn beschermengel in, het kan niet anders.
Want precies op het moment dat de motorrijder me op hoge snelheid vol zou raken, leek het of de wereld een tel stil stond.
In die seconde zag hij me, gooide zijn stuur om en reed met gierende remmen precies tussen twee auto’s op de andere rijbaan door, recht de bosjes in op de berm aan de overkant.
Toen hij stil stond draaide hij zich om en keek naar mij.
Ik zag hem zijn hand omhoog brengen, om naar zijn voorhoofd te wijzen of zijn middelvinger op te steken.
Terecht, het was helemaal mijn fout.
Verstijfd en dodelijk geschrokken staarde ik hem aan, allebei mijn handen in een diepgemeend mea culpa omhoog.
Hij bevroor in zijn houding en keek me strak aan, schudde zijn hoofd, haalde zijn schouders op, klom weer op zijn motor en reed weg.

 

’s Avonds onder het eten vertelde ik tegen mijn mannen wat er was gebeurd.
De schrik zat er nog danig in bij me maar ze reageerden amper.
De een zat nog met zijn hoofd bij zijn werk.
De ander bij het voetballen waar hij net bezweet van terug was gekomen.
De derde hield zich Oost-Indisch doof, hij was principieel tegen het elke avond verplicht samen eten en de dag doornemen: hoe verzonnen wij dat, vrienden en meisjes waren vele malen boeiender.
Ik kreeg dus weinig respons op mijn verhaal en al helemaal niet het medeleven waar ik op hoopte.
Daarom deed ik nog een poging, dikte het verhaal enigszins aan en sloot af met ‘Ik had wel dood kunnen zijn.’
Ik geef toe, dat klonk wat theatraal maar dat het zo averechts zou werken had ik niet verwacht.
Wel had ik nu hun aandacht, wezenloos en vol onbegrip staarden drie mannenhoofden me boven hun borden aan.
Vervolgens keken ze elkaar met opgetrokken wenkbrauwen aan, schudden hun hoofd en haalden hun schouders op.
Ik besefte mijn fout en wist wat er zou volgen.
Marsgedrag vulde de kamer en ik ging als enige Venusvertegenwoordiger weer het onderspit delven.
Aangeleerd gedrag of genetisch of hormonaal bepaald, het maakte niet uit, onoverbrugbare lichtjaren scheidden ons van elkaar.
Onwrikbaar overtuigd van hun gelijk sloten ze de gelederen:
‘Maar je bent er toch nog?’
‘Het was jouw fout hoor, onwijs stom, je mag blij zijn dat die motorrijder nog leeft.’
‘Jij werkt nou ook, dan wil ik meer kleedgeld.’

 

Echt, na hun puberteit zijn het weer leuke mensen geworden.
Dat ik nooit meer zulke escapades heb uitgehaald, heeft misschien ook geholpen.

 

2015