Ze scrabbelt in de huiskamer, geanimeerd babbelend met buurvrouw Marie.
Ze wint, natuurlijk wint ze, wat gisteren is gebeurd weet ze niet maar in woorden met een hoge woord- en letterwaarde is ze nog steeds geniaal.
Vrolijk zegt ze Marie gedag als we naar haar kamer gaan om haar jas te halen voor een wandeling.
Het is zonnig en ze geniet van het speuren naar uitbottend lentegroen.
Terwijl ik haar haar jas aantrek, stel ik voor Marie mee te vragen.
Haar gezicht betrekt: ‘Waarom moet zij mee?’
‘Marie heeft geen bezoek, ze gaat vast graag met ons mee naar buiten.’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Nee.’
‘Je vindt haar toch aardig?’
‘Nee.’
‘Mam!’
‘Dan ga ik niet mee.’