Er moeten mensen zijn

 
Er moeten mensen zijn
die niet schuilen in coulissen achteraan
maar stevig in het voetlicht staan
en spreken over grote mooie dromen
overtuigen dat wat niet is, beslist kan komen

 

Er moeten mensen zijn
die met open armen luisteren en kijken naar
het kind dat geen woorden heeft voor wat het voelt
die geduldig blijven zoeken naar wat hij bedoelt,
hem in zijn wereld liefdevol omarmen

 

Er moeten mensen zijn
die het bonzen van de buurvrouw op de muren horen
ingrijpen, haar en haar kinderen warm onthalen
die niet in snelle oordelen verdwalen
en ook hem koffie bieden en luisterende oren

 

Er moeten mensen zijn
die als alles eenzaam voelt
direct begrijpen wat je bedoelt
die wenken kom maar bij mij
nog voor je vragen kan mag ik bij jou

 

Er moeten mensen zijn
die wringen en worstelen met woorden,
zoeken naar zuivere letterakkoorden
die haperen, vastlopen, opnieuw beginnen
het onzegbare zeggen in zingende zinnen

 

Het zijn dezelfde mensen

 

 

Inspiratie: Toon Hermans: ” Er moeten mensen zijn die zonnen aansteken’

 

 
2-10 2015

Kaakpraat

(Met een knipoog naar J en G!)

 

Drie jaar na een uiterst pijnlijke wortelpuntoperatie aan een kies, breekt die alsnog.
Dus lig ik weer, hoofd zuidwaarts, bij dezelfde kaakchirurg, nu voor verwijdering van alle kies- en wortelresten.
‘Wat zonde’ zegt de assistente, kijkend naar de foto.
Dat vind ik ook.
Maar de kaakchirurg niet: ‘U heeft toch maar mooi drie jaar plezier gehad van die ingreep.’
Nogal kort, vind ik. 
Hij niet: ‘Mevrouw, natuurlijk verzwakt een kies door zo’n behandeling en dan breekt hij sneller.’
Verbijsterd schiet ik overeind: ‘Wat? Natúúrlijk? Dus door die behandeling toen is hij nu gebroken?’
‘Ja, maar die wortelpunt ziet er nog steeds perfect uit.’

 

Dat klopt, blijkt in de daaropvolgende luidruchtige adembenemende sessie wroeten, boren, rukken en trekken.
‘Mevrouw, de kiesresten zijn ‘bros and brittle’ maar de wortels en wortelpunten zitten muurvast.’

 

Na afloop kom ik even bij bij de assistente.
We fantaseren over een extra setje tanden en kiezen.
Hoe handig zou het zijn als er, net als rond je zevende jaar, rond je vijftigste gewoon weer een vers setje doorkomt? 
Loopt oma wel een tijdje, solidair met kleinzoon, met een fietsenrekje.
Hij in afwachting van grote mensentanden, zij van oude mensentanden.
Maar dat is vast minder pijnlijk dan dit soort ingrepen.

 

23-7-14

Wat zei ze?

Ze zitten tegenover me in de metro.
Hij klemt een tas in zijn armen waaruit een Legodoos steekt.
Ik glimlach, dit is een overbekend, zij het gedateerd tafereel voor me.
Glunderend vertelt hij me dat hij straks thuis meteen de helikopter gaat bouwen.
Eerst natuurlijk volgens de bijgevoegde bouwtekening.
Daarna komt het leukste: kijken wat er anders en mooier kan, aan de vleugels misschien of bij het onderstel.
Hij glimt al bij het vooruitzicht.

 

Ook zij stappen bij de volgende metrohalte uit.
Bij de bushalte zie ik ze weer.
Terwijl we wachten op de bus, schreeuwen een eindje verderop een stel opgeschoten jongens naar elkaar.
Een vechtpartij ontstaat.

 

Het jongetje schrikt, grijpt haar arm, ‘Mama ik ben bang’ hoor ik hem zeggen.
Ze bukt, aait zijn hoofd, fluistert iets in zijn oor.
Zijn gezicht klaart op, lachend stappen ze hand in hand de bus in.

 

Ik wou dat ik hem was.

 

11-2018

Koof

De loodgieter, de elektricien en de tegelzetter zijn vertrokken.
De timmerman bouwt nog even een koof om de nieuwe meterkast.
Komt dan binnen: ‘Gefikst, mevrouw.’
Hij wacht, zijn gezicht hoopvol.
Ik zet weer koffie.
Hij drinkt genietend, kijkt rond, vraagt naar de foto’s aan de muur.
Vertelt trots over zijn tweeling: ‘Jaren op gewacht, na zeven IVF-pogingen was het raak.’ 
Ze hebben dyslexie, dyscalculie en ADHD.
Zijn gezicht glanst, zijn ogen stralen terwijl hij vertelt.
Als hij weg is, zie ik rond de koof verfvlekken op de grond en zaagsel tot aan het plafond.
En de buitenbel doet het niet meer.
Maar de koof is klaar.

 

26-11-2019

Eva

Ik bemachtig de laatste zitplaats.
Bij de volgende halte stapt een vrouw in, kijkt zoekend rond, blijft dan naast me staan in het gangpad.
Ik herken haar.
Als de bus optrekt, dreunt ze  tegen mijn schouder.
Ik groet, ‘Hallo Eva.’
Ze monstert me van top tot teen, fronst: ‘Ellen? Was jij niet die stagiaire in het vrouwenhuis?’
Ik knik.
‘O ja’, zegt ze luid, ‘nou weet ik het weer, jij had zo’n leuke man, hoe is het met hem?’
Mensen kijken naar ons.
‘Hij is overleden’ fluister ik.
‘Wat zeg je?’
Ik herhaal mijn woorden, iets luider.
Ze fronst weer, ‘Wanneer dan?’
‘Tien jaar geleden.’
‘Wat had hij?’
Ik doorsta haar vermorzelende blik en zwijg.
Dat  houdt haar niet tegen: ‘Waarom wist ik dat niet, dat hij dood is?’
Mijn stem schiet omhoog, ‘het stond echt in alle plaatselijke kranten, hoor.’

 

Ik herinner me weer haarfijn waarom ik haar in het vrouwenhuis altijd ontweek.

 

9-12-2016
 

Chagrijnige matmonoloog

Zes jaar lig ik hier, dat is in mensjaren zeker zestig, maar in al die jaren ben ik nooit zo behandeld als afgelopen zondag.
Ik kan wel wat hebben, maar zelfs míjn absorptievermogen kent grenzen.
Dat weet ze best maar als dat mannetje er is, vergeet ze dat.
Hij hing tijgerknuffels in de boom toen die wolkbreuk losbarstte.
Binnen een minuut stond zij binnen en zwaaide vanachter het raam naar het mannetje.
Die ving druppels op zijn tong, banjerde tussen de druipende struiken, stampte lachend in de plassen.
En zij binnen maar foto’s maken van hem, ‘zijn vader hield ook zo van regen’ hoorde ik haar zeggen.

 

Toen ze hem eindelijk riep, schreeuwde hij eerst: ‘niet!’ maar voor haar patat kwam hij toch naar binnen.
Ik zette me schrap, incasseerde golven water toen hij zich uitschudde en zijn jas op mij liet vallen.
Springend schopte hij zijn laarzen uit en uit allebei stroomden vloedgolven.
Uit alle macht probeerde ik alles op te vangen maar het werd nog erger.
Ze zei: ‘goed zo, je springt met allebei je voetjes tegelijk.’
En toen stampvoetten ze samen op mij en zongen: ‘het regent, het regent, de pannen worden nat!’   

 

Pas toen het mannetje was opgehaald, had ze weer oog voor mij.
Maar in plaats van excuses, lachte ze ‘wat een heerlijke dag.’
Ik zal haar krijgen.
Vanaf zondag lek ik door mijn haarvaten onopvallend maar gestaag dikke druppels op het laminaat onder mij.
Het verkleurt al en langzaam ontwikkelt zich een penetrante geur op mijn onderkant.
Wacht maar tot die mijn bovenkant bereikt.
Kijken of ze daar ook om lacht.

 

 
10-7-20
In het kader van weekopdracht 306 van Schrijven Online, 7-7-20: goed schrijven betekent ‘out of the box’ denken: beschrijf een fragment uit het leven van een voorwerp dat je ziet.

Woorden (2)

in dicteegelid, Sintgedichten, in schuine
bakken, barse standjes, de meeste na
herkauwen ingeslikt

 

later zoek ik ze met een wichelroede, hoor
ze kreunen ondergronds, graaf ze op,
borstel stoffige schuldrandjes, ontdoe ze
van verouderde uitvluchten en restjes
verjaarde schaamte

 

ik blaas zwaarte weg, veeg schoon
met spuug, wrijf ze glanzend, weeg
ze, bevind ze licht genoeg. Ik strooi
ze rond, getinkel klinkt, een snik
een grinnik

 

Vadertaal en moedertong
verhalen uit eigen grond

 

 
2-11-2019
Cursus poëzie, schrijfopdracht geïnspireerd door het gedicht van Gabriël Smit: ‘Woorden groeien mee, met de jaren’

Doofpot

Begin jaren zeventig was ik leerling-verpleegkundige in de psychiatrie.
Ik leerde over neurose en psychose, depressie, fobie, hysterie, dwanggedachten, wanen.
Als tweedejaars mocht ik voor het eerst ‘op zaal’ werken.
Daar verbleven nieuwe patiënten een aantal weken voordat ze naar een een- of tweepersoonskamer verhuisden en meer vrijheden kregen.
Onze taak was hen te begeleiden en te observeren en aan het eind van elke dienst van elke patiënt een rapportage te schrijven in het overdrachtschrift, bestemd voor de behandelend psychiater.

 

Op een vrijdagmiddag, vlak voor het eind van mijn dienst, kwam de hoofdzuster gehaast de zaal in, en fluisterde in mijn oor dat er een spoedopname aankwam, een kraambedpsychose die bijna haar pasgeboren kindje had omgebracht.
Even later brachten twee ambulancebroeders een op een brancard vastgebonden jonge vrouw binnen.
Ze snurkte diep, een teken dat ze was plat gespoten.
Ze werd naar de aan de zaal verbonden isoleerkamer gebracht, losgemaakt, in bed getild en ‘in de band’ gedaan: ze kreeg banden om haar polsen, haar middel en haar enkels die haar vastsnoerden aan de bedrand.
Ze had vrijwel geen bewegingsruimte meer.
Ik keek toe, geschrokken en nieuwsgierig tegelijk, dit was nieuw voor mij.
Maar mijn dienst zat er op, ik ging naar huis.
Dat weekend was ik vrij maar dacht vaak aan deze jonge moeder, die zo in de war was.
Toen ik maandagmorgen mijn collega op zaal afloste, vroeg ik haar hoe het met de jonge moeder was. ‘Die heb ik niet gezien, ze is al weer weg,’ zei ze.
Ik was verbaasd, ze was erg ziek, zou het zo snel al weer beter met haar zijn gegaan?
Dat wist mijn collega niet.
In het overdracht schrift stond niets over deze patiënte, wel zag ik dat er een bladzijde was uitgescheurd.

 

Later die dag vroeg ik de hoofdzuster ernaar, die herhaalde: die mevrouw is weg.
Toen ik vroeg of het beter met haar ging, antwoordde ze ontwijkend.
Ik begreep het niet, vroeg nog eens en werd terechtgewezen: ‘Dat zijn jouw zaken niet.’
Ik kwam er niet achter en dacht de maanden daarna nog vaak met een unheimisch gevoel aan deze patiënte: wat was er gebeurd, vanwaar die geheimzinnigheid?  

 

Bij toeval kreeg ik een paar maanden later een paar antwoorden.
Ik zat bij de hoofdzuster in haar kantoor voor het beoordelingsgesprek waarmee mijn tweede jaar werd afgerond, toen er een telefonische aanvraag kwam voor een spoedopname van een kraambedpsychose.
De hoofdzuster vroeg me niet om weg te gaan, heel ongebruikelijk maar daardoor was ik wel getuige van haar pertinente weigering van deze opname: ‘Daar zijn wij hier niet op ingericht, ik ga niet weer de puinhopen van een suïcide wegwerken’, hoorde ik haar zeggen.
Toen vielen de puzzelstukjes op hun plek.
Nadat ze de telefoon neerlegde, realiseerde ze zich dat ik begreep wat er gebeurd was, en vertelde summier, in vertrouwen, ‘je mag hier nooit met iemand over praten’, hoe de nachtdienst ’s morgens vroeg de banden om de polsen en het middel van de jonge moeder had los gemaakt zodat ze haar in bed kon wassen.
Even liep ze naar de badkamer om iets te halen, toen ze terug kwam, had de vrouw haar polsen al doorgesneden, met een nagelschaartje dat bij de opname aan de aandacht ontsnapt was.
Met gillende sirenes werd ze vervoerd naar het dichtstbijzijnde algemene ziekenhuis waar ze een paar uur later overleed.
Weer drukte ze me op het hart hier met niemand over te praten, dat was beter voor iedereen.
Onthutst als ik was en toen nog zeer volgzaam, beloofde ik dat.

 

Dit verhaal duikt nog regelmatig op in mijn herinnering, het duurde tientallen jaren voor ik me niet meer gebonden voelde aan die rigide zwijgplicht.
Ik weet niet wat me het meest schokt:
De jonge moeder wier geest zo onhoudbaar ontspoorde dat ze haar leven beëindigde.
De collega die, (alleen!) dienst had toen het gebeurde. Ze ging met ziekteverlof en werd daarna overgeplaatst, hoe heeft zij hier mee verder geleefd?
Het cordon sanitaire dat om dit incident werd gelegd, nooit werd er meer over gesproken.
Dat laatste wijt ik aan de tijdsgeest van toen.
De traditionele psychiatrie, (denk aan veel valium en elektroshocktherapie), was nog stevig verankerd in de christelijke instelling waar ik mijn opleiding volgde.
Evenals een sterk hiërarchische cultuur waarin leerling-verpleegkundigen onmondig waren.
Van democratische principes en gelijkwaardigheid was (nog lang) geen sprake,
 
25-12-2015

Zomerdroom

Ik droomde dat ik wakker werd

 

en rook hoe kamperfoelie en lavendel
wulps geurden in de zomerbries, violen
vrolijk vlamden, hoe bessen en frambozen
wit en rood riepen en kersen zoete zwarte
woordjes hingen om blozende oren

 

hoe zonnestralen mijn hoofd leeg zongen
mijn brein bedwongen, hoe mijn huid genas
en leven minder moeilijk was

 

hoe juli-licht het hemelblauw bewaarde
wat onbegrijpelijk leek verklaarde
gemoederen bedaarde hoe
oud verdriet eindelijk verjaarde

 

Ik droomde
 
 
19-7-2017