Ik kom je tegen

Je fluistert in mijn winterslaap over een
oosterstorm die je tot op het bot verkilde en
over de ijzige einder die je niet kon weerstaan.

 

Je lacht naar me op vergeelde foto’s en in tedere
fantasieën die steeds verder vervagen. Wat rest
is wat we niet zeiden, het doemt op tussen twee

 

gedachten en zet me stil. Zwijgend poets ik ons
ongezegde tot het glanst en de zon het weerkaatst
in sneeuwklokjes en witte berkenstammen.

 

Ik sta en jij lost op in de lentewind, hij streelt
mijn winterarmen en verwarmt de akker die
op me wacht om te bewerken.

 

7-3-2021
Resultaat van de dichtopdracht n.a.v. de les over Lieke Marsman uit de cursus Poëzie voor gevorderden 

Mansplaining

De dag dat haar collega zich opnieuw ziek meldt en ze beseft dat haar structureel overwerken dus nog langer zal duren, knapt er iets in haar.  
Het antwoord van het bestuur op haar verzoek om ondersteuning kan ze onderhand dromen: de middelen voor ziektevervanging zijn beperkt, de subsidiënt voorziet daar niet in en de eigen reserve is bestemd voor calamiteiten.

 

Als ze verslagen in de trein naar huis zit, flitst de gedachte ineens door haar heen: je kan het oplossen op de oude manier maar misschien is er een andere aanpak: is het na tien jaar niet eens goed om te kijken naar een andere functie?

 

Thuis legt ze de tegenvaller op tafel, en haar oplossingen: wéér een lange periode van structureel overwerken of die andere stap: een nieuwe baan.
Ze zijn er snel uit, dit is het moment om een volgende stap te zetten.
Een andere baan zoeken en dan opzeggen of  …
Ze besluiten de volgorde om te draaien: ze neemt nu ontslag en zal daarna kijken naar een andere baan.
De opluchting die ze voelt als ze haar ontslagbrief schrijft, is veelzeggend: dit is een goed besluit.

 

De dag daarna stappen twee bestuursleden haar kantoor in, de ene gaat tegenover haar zitten, haar brief in de hand.
De ander blijft staan, kijkt op haar neer.
Met ernstige gezichten zeggen ze dat ze haar onverwachte ontslagaanvraag als directeur betreuren.
Dan fronsen ze, wisselen blikken uit en vragen haar:
‘Weet je wel dat je geen ww krijgt als je zelf ontslag neemt?’
De ene pakt het cao-boekje en bladert erin, wijst iets aan: ‘Zie je wel?’
Verbijsterd zegt ze dat ze dat uiteraard weet.
Weer die blik tussen hen.
Dan vraagt de staande, neerkijkend op haar: ‘Weet je man wel dat je ontslag hebt genomen?’
Ze gelooft haar oren niet, vraagt: ‘Hoe bedoel je?’
Hij herhaalt de vraag en voegt er aan toe: ‘Vindt hij het goed?’
Wàt?
Woede vlamt op in haar, ze schiet overeind, zit kaarsrecht, haalt diep adem.
Met vlammende ogen zegt ze dat dit uiteraard een gezamenlijk besluit is maar so wie so geen gespreksonderwerp hier.
Als ze ziet dat ze haar willen onderbreken, vervolgt ze met haar visie op de afronding van haar taken en haar afscheid van de organisatie.
Ze luisteren zwijgend, wisselen af en toe weer die blik.
Als ze is uitgesproken staat ze op en opent de deur voor hen.

 

Haar afscheid een paar maanden later is hartverwarmend.
Er worden gedichten voorgedragen, dierbare en hilarische herinneringen opgehaald,  een lied gezongen, ze krijgt een herinneringsboek en wordt bedolven onder warme woorden.
Aan het eind, haar man trots naast haar, bedankt ze vrijwilligers, staf en bestuur geëmotioneerd voor dit prachtige afscheid.
Meldt terloops dat ze een andere baan heeft maar dat ze hen en haar tijd hier nooit zal vergeten.

 

 
Maart 2021:
Vrouwelijke ministers en staatssecretarissen melden in de media dat ze in vergaderingen regelmatig in de rede gevallen of afgekapt worden, vaker dan hun mannelijke collega’s en meestal door premier Rutte.
Soortgelijke voorbeelden volgen uit andere sectoren.
De term mansplaining valt: een man die iets op een neerbuigende manier aan een vrouw uitlegt.

 

 
Ze leest het en glashelder verschijnt op haar netvlies de scene met de twee bestuursleden in haar kantoor, ruim twintig jaar geleden inmiddels.
Dat was het!
Er is een woord voor!

 

 
11-3-2021
 

Moment

Het kind dat weinig woorden heeft
huppelt naast me
zijn hand stevig in de mijne

 

Hij steekt zijn voet uit naar de
aanrollende golven, trekt hem
terug, bijna op tijd

 

Stralend kijkt hij me aan
springt op en neer
schatert mijn hart vol warme woorden

 

22-3-2021

Opinie-allergie

‘U heeft een corona gerelateerde opinie-allergie’ zei de huisarts en verwees me naar een opruimcoach.
Die was blij: niet eerder zag ze een hoofd waar zoveel meningen uitpuilden.
Vijf sessies zouden volstaan, zei ze.
We begonnen met het bevrijden van alle meningen en stalden ze uit in mijn huiskamer.
Ze waren met zovelen, dat ze boekenkasten aan het zicht onttrokken, de ramen verduisterden en voor muziek, grapjes en een goed gesprek was geen plaats meer.
Luidruchtig mengden ze zich in alle dagelijkse dingen.
Confronterend was het om te zien dat ik werkelijk óveral iets van vond: van bloemkool en verwarmingsmonteurs, van de Belastingdienst en de huizenmarkt, van Mark Rutte en Marieke Lucas Rijneveld, van de salarissen in de zorg en ontbossing, van mondkapjes en de avondklok, van veeteelt en Europa.
Maar de opruimcoach greep in, streng zei ze dat ik moest kiezen: drie meningen mocht ik houden.
En, voegde ze er aan toe, met die drie moest ik het doen dus ik kon maar beter voor drie positieve constructieve meningen kiezen want dat voorkwam het hunkeren naar andere meningen.

 

Kiezen was zwaar, nachten lag ik wakker en weifelde, woog alle meningen tegenover elkaar af.
Sommige gingen al een leven lang mee of waren maatschappelijk uiterst urgent.
Maar een lichter leven is ook wat waard.
Zuchtend hakte ik uiteindelijk de knoop door en koos er drie.
Meteen voelde ik me lichter, wat een opluchting!
Alle afgewezen meningen verbrandden we ritueel in de achtertuin onder het zingen van blije mantra’s.
 
Eind goed al goed.
Alleen ga ik morgen niet stemmen.
Geen enkel partijprogramma heeft het over de intrinsieke goedheid van de mens, de eeuwigheidswaarde van Leonard Cohen en het belang van amandelmarsepein.

 

16-3-2021

Verschijning

Soms staat ze naast me, een vage
zondagsblauwe vlek. Ze neuriet een hemels
kyrie, ruikt naar wierook, naar zekerheden
van voorheen, van voor hij in de coulissen
verdween en alleen nog fluisterend souffleerde.

 

Zij woont in mij, schudt mijn geweten op en
ververst versleten beloftes. Ik wied onkruid,
zij snoeit ego’s, samen trekken we doorgeschoten
wortels uit. We oogsten lof en plukken lavendel,
rechten onze ruggen, wassen onze handen,

 

drinken thee aan de keukentafel. We zingen
Hallelujah, in de verte bast hij mee. Harmonie in
kippenvel en vreugdetranen. Als we eindelijk
zwijgen, zuchten de muren van geluk.

 

 

 
11-2020
Resultaat van de dichtopdracht bij de poëzie les over Alfred Schaffer 11-2020
 

Vaarwel

Nawoord van een bureaustoel op het Hoornse strand

 

 
Doorgezeten vond hij me en ik knerste zei hij.
Natuurlijk heeft hij gelijk: mijn roze zitting oogt nog redelijk maar tientallen jaren rondjes draaien onder kantoorkonten hebben hun sporen achtergelaten.
Het hinderlijkste werd het steeds vreemdere geluid dat uit mij opsteeg als hij op me ging zitten.
Daar schrok ik zelf van maar hij nog meer: vaak schoot hij dan vloekend overeind en knoeide koffie op mij en de pc op zijn bureau.
En koffie in mijn binnenwerk, dat maakte mij roestig en het draaien steeds moeizamer, op en neer gaan lukte me al eeuwen niet meer.
Kortom: na jaren trouwe dienst naderde mijn einde.

 

Wandelaar: ik zie uw vragende blik: hoe ben ik hier beland en niet bij de afdeling grof vuil van het afvalstation?
Daar heeft hij voor gezorgd, hij is een groot voorstander van waardig ouder worden en stoelwaardig sterven.
Hij vroeg me wat ik wilde, nou dat wist ik wel!
Altijd als ik kreunde onder draaikonten droomde ik van een stil strand waar ik langzaam opga in de elementen .
Zoals vroeger bij de Indianen een oudere die zijn einde voelde naderen, zich afzonderde op een stille plek op een berg en daar de natuur zijn gang liet gaan.

 

Hij begreep me en bracht me naar de vloedlijn van het Hoornse strand op Terschelling.
We namen innig afscheid, toen liep hij, steeds omkijkend en zwaaiend, weg.
Ik weet niet hoe lang ik hier ben en zal blijven want het eerste wat van me afviel, was de tijd.
Met mijn vier poten verankerd in het zand waai ik met alle winden mee en word één met de zon, de maan en de getijden.

 

Zou Vasalis dit bedoelen toen ze schreef:
‘Het werd, het was, het is gedaan’?

 

 

24-3-2017
(het citaat komt uit de laatste bundel van Vasalis: ‘Sub finem’, het gedicht ‘De oude kustlijn.’)

Liefde en verlies

Psychiatrie in de jaren 70

 

Snel ruim ik na de lunch de zaal op, doe de medicijnronde, zet bloemen terug op tafel.
De meeste patiënten doen een middagdutje voor het bezoekuur begint.  
Om half drie maak ik mevrouw G wakker, help haar naar het toilet en met aankleden.
Als ik haar vertel dat haar man straks komt, wil ze haar oudroze mantelpakje aan, haar grijze pumps, haar parelketting, de gouden armband.
Voor de wastafelspiegel maakt ze zich op.
Geroutineerd pakt haar hand de lippenstift en de mascara, geconcentreerd smeert ze haar gezicht vol, doet een stapje naar achter, kijkt in de spiegel, lacht hard en begint te huilen.
Ik sus haar, droog haar tranen, veeg de lippenstift van haar wenkbrauwen en de mascara van haar mond en, terwijl we in de spiegel kijken, stuur ik haar hand.
‘Móóói’ zucht ze als we klaar zijn.

 

Precies om 3 uur opent een vriendelijke oude man de deur van de zaal, hij draagt een donkerbruin pak met een lichtbruine stropdas, pochet en manchetknopen.
Hij licht zijn hoed op en groet: ‘Goedemiddag dames, goedemiddag zuster, mag ik binnenkomen?’
Elke woensdag en zondag bezoekt hij zijn vrouw en elke keer vraagt hij beleefd of hij binnen mag komen.
Als hij voor mevrouw G staat, neemt hij zijn hoed af en buigt zich naar haar: ‘Dag lieve, wat zie je er prachtig uit, zullen we een wandelingetje maken?’
Ze staart hem aan, stoot mij aan en vraagt, als elke keer: ‘Wie is die man?’
Verdriet vlaagt over zijn gezicht maar hij wacht geduldig.
‘Uw man’, zeg ik.
Ze peinst, dan glijdt er een glimlach over haar gezicht: ‘O ja, dag lieve.’
Hij helpt haar overeind, brengt haar naar het toilet, wacht voor de deur.
Als ze de toiletdeur opent, helpt hij haar in haar jas, knoopt hem voorzichtig dicht, haalt een kammetje uit zijn zak en haalt het door haar haar, drapeert het sjaaltje tot het goed zit, geeft haar een kus op de wang en biedt zijn arm die ze gracieus accepteert.
Ze knikken naar ons, vriendelijk licht hij weer zijn hoed en groet: ‘Dag dames, dag zuster, tot straks.’
Kaarsrecht, arm in arm, in een ritme van tientallen jaren, draaien ze zich om en lopen langzaam naar de deur.
Dan pas zie ik de sliert toiletpapier, bruin besmeurd, die onder haar jas uit komt.  
Ik aarzel, ren dan geluidloos naar ze toe, grijp ongemerkt de sliert en trek er voorzichtig aan.
De rest komt straks wel.

 

Mevrouw G’s verblijf bij ons was een tussenstation tot er plaats was op de gesloten afdeling van een verpleeghuis.
Voor ze kwam werd ons, verpleegkundigen, summier iets verteld over haar achtergrond: het gegoede milieu waar ze uit kwam, haar manisch-depressieve psychose die sterk verergerde toen haar zoon zich van het leven beroofde. Hoe ze zich kort daarna voor een trein wierp. Amper op tijd werd ze weggerukt maar liep daarbij ernstig hersenletsel op dat haar geheugen en emoties diep ontregelde. Hoe lang hij voor haar zorgde. Tot het niet meer ging.
Dit voorval gebeurde vijftig jaar geleden.
Maar nog zie ik hen soms voor me.
 
3-3-2021
Een verkorte versie van dit verhaal, met de titel ‘Allerkeurigst’ , werd op 5-3-2021 gekozen als een van de vijf leukste, beste of meest opvallende ultrakorte verhalen en gedichten van week 9 in de Facebookgroep Schrijven Magazine: Ultrakorte verhalen.