Je fluistert in mijn winterslaap over een
oosterstorm die je tot op het bot verkilde en
over de ijzige einder die je niet kon weerstaan.
Je lacht naar me op vergeelde foto’s en in tedere
fantasieën die steeds verder vervagen. Wat rest
is wat we niet zeiden, het doemt op tussen twee
gedachten en zet me stil. Zwijgend poets ik ons
ongezegde tot het glanst en de zon het weerkaatst
in sneeuwklokjes en witte berkenstammen.
Ik sta en jij lost op in de lentewind, hij streelt
mijn winterarmen en verwarmt de akker die
op me wacht om te bewerken.