Ze pauzeren op de steiger in de koude winterzon.
De elektricien, een gevatte vrolijkerd, grapt tegen zijn collega: ‘Laat die nieuwe scharrel nou eens zien.’
Collega pakt zijn smartphone en zoekt.
Als hij haar foto laat zien: ‘Nou da’s een lekker ding, haar enige minpunt is dat ze jou wil.’
Als het gelach verstomt, vraag ik of ze koffie willen.
‘Koffie? Meent u dat? U bent de eerste in weken die dat vraagt.’
Weer een lachsalvo.
Maar ze lusten wel een bakkie.
Na de koffie roept hij me naar de zolder, wijst naar een hoek en vraagt: ‘Daar moet de omvormer maar er is geen plek, wat doen die leidingen daar?’
Geen idee, die hangen daar al veertig jaar.
Hoofdschuddend besluit hij: ‘Ik hang hem daarnaast als u dat goed vindt en anders ook.’
Hij lacht zelf het hardst.
Ik vind het goed en verschans me weer beneden achter mijn laptop tot ik luidkeels gediscussieer hoor bij de meterkast.
‘Hoe gaat het?’ informeer ik.
Hij grijnst: ‘Prima, anders hoort u me wel vloeken hoor, maar kan u het beter, ook prima, doet u het toch zelf, ben ik weg, kan u me bellen als u er niet uitkomt.’
Hij is de enige die lacht.