Ze nipt van haar thee als van een goede wijn.
‘Ik vergeet steeds meer’ zegt ze.
Ik knik.
Haar ogen glijden over haar boeken, het antieke kastje, het zeegezicht aan de muur.
‘Als ik dood ben, is alles voor jou.’
‘En Piet en Frank dan?’
Ze zucht. ‘Maar jij zorgt voor me.’
‘Mam, kinderen hebben altijd recht op hun kindsdeel.’
Vinnig zegt ze: ‘Nou, dan gaat alles naar Amnesty.’
Vroeger gaf ze nooit geld aan liefdadigheidsorganisaties.
Nee, zij deelde zelfgemaakte soep uit, kleren, geld, een gedicht. Aan wie dat nodig had.
Ze fronst. ‘Maar dan heb jij ook niks.’
Ze huilt.