Lang bestaan we al uit afstand
toch wentel ik me in zijn warme welkom.
Hij wankelt , gaat dan voor.
Op het aanrecht staan kopjes en kommen in gelid,
het vertrouwde blauwe blikje met de zoete lekkernij.
Breed zit hij maar vult de stoel slechts half.
De bijbel vol briefjes, de glimmende armleuningen,
ze wijzen zijn wachten.
Zijn monoloog meandert langs orchideeën, koor en
kwalen, morgen wordt weer een knobbeltje weggesneden.
Voortdurend dwaalt zijn hand naar de littekens op zijn hoofd.
Zijn vrouw en zoon staren de kamer in, vergeeld in versleten lijstjes.
Langs de muren echoën de zekerheden die mijn jeugd kleurden,
‘dat is toch niks een dokteres’ ‘je ouders waren nou eenmaal zo.’
Nog steeds weet hij zeker: ‘ik zal ze niet zien want
in de hemel herken je elkaar niet.’
Pas als hij het blikje opent, we de stroopwafels smelten op onze
kommen koffie, deze warme rots van ons behoud,
pas dan verhaalt hij als vanouds hoe hij
de moffen uitschold en hard wegrende.
Pas dan herleeft de oude logeeroase, smul en schater ik.
Is dit weer de veiligste plek op aarde.
Deze bewerking van Tocht naar toen (zie categorie Gedichten) won in september 2017 de prijs in de Schrijven online wedstrijd ‘autobiografisch verhaal, anekdote of herinnering met stroopwafels in de hoofdrol.’