Het huis in mij

Het huis in mij heeft muren waar meeuwen door
krijsen en babygehuil en soms een fanfareconcert.
Muren met orgelklanken die verstommen als ik
de organist zoek; mijn vader zwijgt onvindbaar.

 

Het huis in mij is een doolhof, ik verdwaal in lange gangen
loop lukraak kamers in. In de dampende keuken geef ik mijn
moeder druipende luiers aan, ze draait ze zwetend door de wringer,
ze zucht, ziet me niet.

 

Het huis in mij heeft een straflokaal waar genade zelden
telt, ik mag pas weg als ik heb afgedroogd of de stelling van Pythagoras
kan toepassen én de manshoge ramen heb gezeemd waarachter
de wereld steeds opnieuw beslaat.

 

Het huis in mij heeft een hemelfiliaal; oma werpt kushandjes,
tante lacht: ben je daar kind? buurman biedt een borrel aan. Ik droom
verdriet de hemel in, zoek de liefste en vind mezelf, proost met
Angst en hoor stormwind bulderen. Geen kaars dooft want

 

het huis in mij staat fier op de vaste rots van mijn behoud, het
verwacht de wind. En áls de kaars dooft, weet ik vuur te vinden:
ik ken mijn labyrint, zie het liefste, koester het kleinste, weet
waar de tent ligt en hoe hem op te zetten. En dat dit het is.

 

18-9-2020
Dichtopdracht voor de poëzieles over Maud Vanhauwaert

2 thoughts on “Het huis in mij

Leave a Reply

Your email address will not be published.

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.