Kijkje in de schrijfkeuken 2

Mijn gestage stroom aan teksten roept regelmatig vragen op: ‘Hoe kom je erop? Waar haal je je inspiratie vandaan?’
Dat ik mijn inspiratie om me heen vind, klinkt vaag.
Daarom hier een voorbeeld: eerst het verhaal, daarna de ontstaansgeschiedenis.

 

De naam
De jongen met de mooie ogen hielp haar bij scheikunde met een proef en haalde daarna langzaam met zijn wijsvinger zijn neus leeg, bekeek de oogst, at die op.
Het bestuurslid verwelkomde haar hartelijk op haar eerste dag en zaagde grijnzend de poten onder haar stoel vandaan toen ze niet inging op zijn avances.
De vriendelijke psycholoog luisterde niet, hij wist zeker dat alles beter zou gaan als ze gewoon die vragenlijsten invulde.
Ze droegen dezelfde naam. Toeval.

 

De dansleraar had prachtige ogen en een warme stem.
Maar toen hij zijn naam noemde, vloog ze hem aan.

 

Zomaar

 

Ontstaansgeschiedenis van ‘De naam’
Op een druilerige decemberdag lees ik in de Facebookgroep Ultrakorte verhalen een verhaal van Mechtilde: een gesprek tussen moeder en zoon over een Willem, volgens de moeder een voorbeeld van stuurlui aan wal die ‘schreeuwen zo gauw de gemoederen het IQ overstijgen.’
Een prachtverhaal, beeldend, herkenbaar en ik lig in een deuk om de link met ‘Willem’ de voormalige dansleraar die nu een coronaprotestbeweging leidt.
Mijn associatie klopt, zegt Mechtilde.
Schrijfmaatje Nancy hapt: ze krijgt jeuk van die naam.
Heerlijk, die een-tweetjes tussen schrijvers.

 

Het verhaal blijft hangen in mijn brein.
De volgende ochtend word ik voor het eerst in jaren wakker met Wimmen in mijn hoofd: in de jaren negentig hoorde ik verhalen over Wimmen en ontmoette er zelf ook enkele.
Geen beste herinneringen aan die Wimmen, ik kreeg nogal eens jeuk van ze. Mijn Wimlijstje groeide, en elke nieuwe Wim die ik ontmoette, had geen idee waarom ik zo fronste als hij zijn naam noemde.

 

Daar zit een verhaal in!
Niet over dansleraar Willem, maar over het fenomeen Wimmen.
Ik begin met het ordenen van alle Wimverhalen, al snel heb ik er een handvol.
Dat is teveel voor een kort verhaal.
Ik kies er drie.

 

Ik peins: wat wil ik eigenlijk met dit verhaal?
Geen hetze tegen Wimmen, tegen dansleraren, tegen coronacritici.
Wat dan wel?
Het is me nog niet duidelijk, dan wordt het tijdens het schrijven vast wel duidelijk.

 

Schrijven dus.
Werktitel: De Wimmen.
Eerst kiezen: schrijf ik in de ik-vorm of de derde persoon enkelvoud?
De ik-vorm ligt me wel en ik heb geleerd om mijn lezers niet te onderschatten, die snappen wel dat de ‘ik’ in mijn verhalen niet gelijk is aan de realiteit van mij, de schrijver, maar vaak nauw verweven is met mijn fantasie.

 

Ik begin in de ik-vorm maar al na een paar zinnen merk ik dat dat niet werkt, het verhaal wordt stroperig.
Dus verander ik de ‘ik’ in een ‘ze.’ Dat gaat beter, het verhaal stroomt nu.
Ik schrijf, grijnzend, onder mijn vingers groeit het verhaal.
Ik schrap, schaaf, verander zinnen, peins over het juiste woord op de juiste plaats.
Als het klaar is, denk ik: wat een tam einde.
Dat kan beter.
Vuurwerk buiten mag niet, ik steek het af in de laatste twee zinnen.

 

Ik lees het over en zie: dit verhaal gaat over het fenomeen dat mensen met dezelfde naam toevallig samenvallen met eenzelfde soort, negatieve, ervaringen.
Dan klopt de titel niet, het verhaal gaat niet (alleen) over Wimmen, de lezer heeft wellicht eigen associaties bij een naam, welke dan ook.
Als laatste verander ik de titel in: De naam
  
Klaar!

 

Nb Elke gelijkenis met bestaande Wimmen berust op louter toeval. Mijn Wimvloek werd met succes doorbroken toen ik een paar sympathieke Wimmen ontmoette tijdens een opleiding.

 

 

5-1-2021

4 thoughts on “Kijkje in de schrijfkeuken 2

Leave a Reply

Your email address will not be published.

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.