Jaren geleden vroeg ze het me.
Lang spraken we erover, toen stemde ik toe.
Gisteren pas belde ze.
Haar zwakke stem vastberaden: ‘Ik wil het nu.’
Ik verstijfde.
Ze drong aan: ‘Dit is het moment. Je hebt het beloofd.’
‘Ja’ zei ik.
Ik hing op, pakte de envelop uit de kluis, controleerde de inhoud nog een keer.
Nam haar huissleutel van het rekje in de keuken.
Fietste naar haar toe.
Ze lag in bed, nog maar een schim van de mens die ze was.
Alleen haar ogen waren nog hetzelfde, liefdevol en intens begroetten ze me.
Op haar nachtkastje haar telefoon, water, een bakje vla, een prachtig herfstboeket.
In haar kleuren, warm rood, zonnig geel.
Lang omarmden we elkaar.
Zwijgend, alles was al eerder en al zo vaak gezegd.
Toen fluisterde ze: ‘Geef me de envelop maar en ga dan weg, niet bellen, niets doen.’
‘Echt? Dit is wat je wilt?’
Weer zei ze: ‘Ja, dit wil ik.’
Ik aarzelde maar ging.
De tijd verglijdt.
Ik wacht en denk aan haar.