Ik hou van prille opa’s. Mannen die, eindelijk uit het
arbeidsproces, onwennig hun benen heffen als er
wordt gestofzuigd rond hun stoel. Die als ontheemde
daklozen zoekend zwerven door supermarkten. Die met
onzekere bewegingen, hun vragende ogen op het
recept gericht, hun eerste pasta bolognese koken.
Op een dag krijgen ze een pakje in hun onhandige
armen gelegd. Bijna bang openen ze de omslagdoek
en zien neusje mondje gebalde knuistjes donkere ogen
die hen strak aanstaren. Diep in hen rommelt iets, een dood
gewaande vulkaan begint te borrelen, een hoekige glimlach
plooit hun stroeve kaken, kreetjes stromen uit hun mond
‘poele poele poele’, hun handen vormen zich tot
koesterende kommen, een onbekende tederheid
verspreidt zich over hun uitgebluste wezen.
Verrukt wijden ze zich wekelijks aan dit kleine leven,
spelen en zingen ermee, nemen het op de arm, wijzen
naar het vergeelde fotootje op het dressoir van een
jongetje met pet en pofbroekje ‘kijk, opa is net als jij.‘
15-7-2016