Ik heb bereikbaarheidsdienst als het verzorgingshuis belt. Een bewoner is terminaal. Ze is ver in de negentig en gaat langzaam achteruit. Haar kinderen, in de zeventig, zijn vaak bij haar maar houden het nauwelijks meer vol. De verzorgenden hebben amper tijd om even bij mevrouw te zitten. Het zou fijn zijn als er regelmatig een vrijwilliger een paar uur bij haar kan zijn.
Dat kan, nog dezelfde dag ga ik er heen voor een intakegesprek zodat ik kan inschatten welke en hoeveel vrijwilligers op welke tijdstippen hier kunnen worden ingezet. De afdelingsverzorgende loopt met me naar de kamer van mevrouw, klopt op de deur en opent die zonder een reactie af te wachten. Ik zie een kleine kamer, vol mensen en meubels. Twee kale mannen zitten klem tussen een ronde tafel, een dressoir en de muur. De een kijkt uit het raam, de ander leest de krant. Midden in de kamer staat een hoog-laagbed waarin een magere vrouw ligt. Ze heeft rimpels als jaarringen en oogt nietig, verdwijnt bijna in de kussens en het dekbed. Naast het bed staat een vrouw, moe in elkaar gedoken, bij onze binnenkomst lichten haar ogen op.
De verzorgende stelt me voor en vertrekt. Nog voor de deur dicht is, klinkt uit het bed een dunne heldere stem. Terwijl ze me van top tot teen monstert, zegt de vrouw: ’Eindelijk bent u daar, heeft u die pil bij u?’ Ik vraag welke pil. Ongeduldig klinkt het:‘ Die pil dat ik er uit kan stappen. Niemand wil hem geven, mijn kinderen niet en hier in het huis doen ze het ook niet. Dat mogen ze niet, zeggen ze. Stelletje lafbekken. Die moeten zeker eerst zelf 98 worden om het te snappen, genoeg is genoeg, dat is zo raar toch niet?’
De mannen wisselen een blik, ik hoor ze zuchten, dan kijken ze weer naar buiten. De vrouw naast het bed slaat haar ogen neer, een verbitterde trek om haar mond. Weer klinkt uit het bed: ‘Voor mij hoeft het niet meer, ik ben er helemaal klaar mee, ik zeg het al zo lang, waarom snapt niemand dat? U geeft die pil ook niet? U bent net als de rest. Wat doet u hier dan?’
Ik had alleen vrijwilligers in de aanbieding. Die wilde ze niet.