In 1971 waaide er een nieuwe wind door de traditionele psychiatrie.
In de nabijgelegen Willem Arntszhoeve in Den Dolder werd volop geëxperimenteerd met minder medicijnverstrekking en meer, beter en gelijkwaardiger luisteren naar en praten met psychiatrische patiënten.
Een van de voorlopers in die ontwikkeling was psychiater Jan Foudraine.
De behoudende christelijke instelling waar ik mijn opleiding deed, was fel gekant tegen deze nieuwlichterij.
In de opleiding werd ons leerlingen zelfs verboden om het spraakmakende ‘Wie is van hout’ van Jan Foudraine te lezen.
Dat versterkte onze nieuwsgierigheid alleen maar.
Ik kocht het en verslond het: dit was hoe je met psychiatrische patiënten moet omgaan! Het staat nog vergeeld in mijn boekenkast.
Toch ontkwam ook het Christelijk Sanatorium voor Neurosen en Psychosen niet aan vernieuwing in de psychiatrie.
Mondjesmaat werden veranderingen doorgevoerd:
Zo kwam er een ‘sociopaviljoen’ waar medicijngebruik werd beperkt en groepstherapie zijn intrede deed.
Een andere grote verandering vond plaats op het vrouwenpaviljoen waar ik werkte met enkel vrouwelijke collega’s: de eerste broeder deed zijn intrede.
Na een zorgvuldige selectieprocedure werd Gijs aangesteld, midden dertig, gediplomeerd, getrouwd.
Goedlachse Gijs was snel ingeburgerd, al gauw was iedereen dol op hem.
De jongeren vonden hem leuk maar saai.
Voor oudere dames was hij het ideale-schoonzoon-type.
De middengroep adoreerde hem, ze namen hem in vertrouwen en bij een enkeling zagen we een opvallende metamorfose als Gijs dienst had: zij waren opgewekter, spraakzamer, besteedden meer aandacht aan hun uiterlijk.
Gijs deed of hij het niet zag maar haalde tijdens de koffie terloops zijn zakformaat fotoalbum tevoorschijn en vertelde lyrisch over zijn vrouw en kinderen.
Wij mochten collega Gijs ook graag.
In de personeelskamer gierden wij om zijn grappen, genoten van zijn broodnuchtere instelling en lachten om zijn verbazing over onze aanpak.
Het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke competenties in ons werk werd ineens duidelijk en dat was leerzaam voor hem en voor ons.
Desondanks werd ons na een paar maanden meegedeeld dat Gijs werd overgeplaatst.
Onze heftige protesten werden weggewuifd: ‘Jammer maar helaas, het mannenpaviljoen heeft Gijs nodig.’
Er viel niet over te praten, wij waren tenslotte geen sociopaviljoen.