‘Zo’ zei Petrus, ‘dat werd tijd.’
Verbijsterd keek ik rond.
Dus toch.
Hij wees: ‘Daar rechtdoor tot een T-kruising, dan links het bos in, rechts over het viaduct, links af een uurtje langs het strand, dan de duinafslag nemen en een paar kilometer verder staat jouw bankje. Ze wachten op je, al eeuwen.’
Ik begon te lopen.
Rechtdoor, rechtsaf, linksaf, rechtdoor, terug, rechtsaf, linksaf, rechtdoor, terug. Langs paden, hekken, bordjes.
Ik stak kruisingen over, nam rotondes, liep vast in doodlopende steegjes, ging terug, volgde blauwe en rode paaltjes van uitgezette wandelingen, ging terug.
Toen begreep ik: dit was de hemel niet.