Vrachtwagen

Geconcentreerd knikker ik op de stoep in de voortuin.
De zon schijnt, het is niet druk op de weg voor het huis.
Soms fietst er iemand voorbij, steekt zijn hand op en roept ‘heu.’
In de keuken klinkt pannengekletter, tante is bezig met het avondeten.
Straks komt oom op zijn motor thuis van zijn werk.

 

Alsof ik het voel, kijk ik ineens op en daar staat ze.
Aan de overkant op de stoep voor haar huis.
In een gebloemde jurk, handen wringend, kijkt ze naar rechts de weg af.
Ik vroeg tante eens waarom ze daar elke middag staat, ze vertelde dat buurvrouw bang is van auto’s en van vrachtwagens raakt ze helemaal overstuur.
Haar man is vrachtwagenchauffeur.

 

Waarom verdwijnen veel ervaringen, ook indrukwekkende, in de loop van de tijd uit je herinnering?
Waarom blijven andere, schijnbaar onbetekenende ervaringen, je bij alsof ze gisteren gebeurden?
Waarom zie ik haar, ruim een halve eeuw later, nog steeds haarscherp voor me, de jonge vrouw in de gebloemde jurk die elke middag handenwringend wachtte op haar man?
En haar opgelucht blije gezicht als de grote gele VINK-vrachtwagen eindelijk aan kwam rijden?

 

 

30-4-2022

Nieuw begin

De verloskundige aait haar: ‘Lekker met papa en mama mee, meiske.’
Hoe stap je met een rits hechtingen en een bultige draagzak voor je borst, in een auto?
Onderweg repeteer je: zeven voedingen, buikligging, luiers in kookwas, voorzichtig met veiligheidsspelden, van huilen groeien haar longen, dagelijks in bad.

 

Thuis zet je man koffie.
Jij wurmt haar uit de draagzak, legt haar in het wiegje.
Ze slaapt diep.
Is dat goed?
Je controleert haar ademhaling, haar temperatuur.
Neemt haar weer in je armen.
Bekijkt haar intens.
Ze wordt wakker, gaapt, kijkt je ernstig aan.

 

Ook voor haar is alles nieuw.

 

6-4-2022
Inzending voor de Schrijven Online ultrakorte verhalen schrijfwedstrijd met als thema ‘nieuw begin’

Louks ‘wost’

Een herinnering van een tijd geleden:
Louk was toen drie en dol op gekruid eten.
En op worst.
Zelf hield ik daar niet van maar voor hem zocht ik naar lekkere worstjes.
En vond die in de supermarkt aan de overkant: gekruide barbequeworstjes.
Hij was er dol op.
Niks mis mee dus.

 

Tot we op een dag boodschappen doen.
Vanuit de supermarktkar dirigeert Louk me langs de schappen met de ingrediënten voor zijn lekkerste maaltijd: ‘matat’, ‘mayo’ en ‘wost.’
Gehoorzaam geef ik hem alles aan.
Als ik de worstjes pak, valt mijn oog ineens op het etiket.
Ik lees: WAARSCHUWING: STERK GEKRUID, NIET GESCHIKT VOOR KLEINE KINDEREN!!!
Ik schrik, wat heb ik dat arme kindermaagje al die keren aangedaan?
In een reflex leg ik het pak worstjes terug.
Dom.
In de supermarktkar verrijst een dreigende Nemesis.
Zijn ogen spuwen vuur, twee wijsvingertjes wijzen van mij naar de worst.
Door de supermarkt schalt een woedend kinderstemmetje: ’OMA WOST PAKKEN! LOUKIE WOST! PAKKEN OMA!!!

21-4-2022
Inspiratie: het Woord van de Week in de Facebookgroep Ultrakorte Verhalen: Drift

Lente-elfjes

paardenbloemen
vrolijke vergeet-me-nietjes
naïeve nijvere narcissen
koppige krokussen povere pioenpuntjes
voorjaarsbloei

 

corona-nies
maartsnot aprilril
lichtknipper luchtzucht sneeuwgeeuw
soezen in koesterende lentezon
voorjaarsmoe

 

zonnebanen
onthullen stofnesten
overwinterende oorlogszuchtige wespen
wakkere wurmen prikkelbare muggen
voorjaarsschoonmaak

 

 
Dit zijn drie zogenaamde elfjes, een elfje is een gedicht dat uit elf woorden bestaat die op deze wijze verspreid worden over vijf regels:
1e regel: een woord
2e regel: twee woorden
3e regel: drie woorden
4e regel: vier woorden
5e regel: een woord

 

 

10-3-2017      

Vertrouwen

Voor ik de metro in stap, koop ik een krant in de kiosk.
Althans dat wil ik, maar de krantenrekken die altijd buiten staan, ogen leeg, ze staan met de achterkant naar voren.
Vreemd, zijn alle kranten al verkocht?
Ik weifel, kom dichterbij, zie dat er nog stapels kranten zijn, pak er een en loop naar binnen om af te rekenen.
‘Goedemorgen mevrouw’, zegt een vlotte oudere vrouw als ze mijn krant aanpakt en langs de scanner haalt, ‘gelukkig kwam u binnen.’
‘Ja natuurlijk kom ik binnen, ik moet toch betalen?’ vraag ik en pin.
‘Mevrouw, u bent een uitzondering’ zucht ze.
Vragend kijk ik haar aan: ‘Hoe bedoelt u?’
‘Mevrouw, u moest eens weten, steeds meer mensen grijpen in het voorbij gaan een krant zonder te betalen. Daarom zet ik die krantenrekken nou met de achterkant naar voren, dan moeten ze even inhouden en kan ik ze van binnenuit zien.’
‘Echt? Maar dan mist u de klanten die de achterkant zien, denken dat de kranten op zijn en doorlopen.’
Ze zucht: ‘Mevrouw, ik mis veel meer omzet door mensen die een krant jatten, ze zijn razendsnel en al weg voor ik naar buiten ben gerend.’

 

Als ik haar verbijsterd aankijk, vertelt ze: voorheen had ze een paar dorpen verderop ook een kiosk bij een metro/busstation Met personeel, ‘echt goeie mensen hoor, scholieren die wat bij wilden verdienen, maar echt goeie lui, ze werkten hard, waren goed met klanten, echt hart voor de zaak weet u wel, echt waar. Toen werd mijn moeder ziek en overleed, ik was een week niet op mijn werk, geen punt, zeiden ze, wij doen het wel. Toen ik na een week terug kwam, zag ik dat er bijna niks was verkocht, van de voorraden was niks meer over, frisdrank, tijdschriften en sigaretten, de hele voorraad sigaretten, alles weg. En staatsloten, een hele stapel staatsloten, allemaal verdwenen.’
‘Nee, echt waar? Wat erg! Wat hebt u gedaan?’
‘Ja, ik heb ze aangegeven natuurlijk, en de politie is achter ze aan gegaan en natuurlijk moesten ze terug betalen.’
Ze haalt haar schouders op: ‘Maar ja, daar kwam niks van. Van een kale kip kan je niks plukken.’
Weer zucht ze.
‘Dus nou ben ik hier weer helemaal opnieuw begonnen, maar een gewaarschuwd mens telt voor tien hè, dus toen ik zag dat mensen kranten mee gristen zonder te betalen, toen dacht ik, dat gaat me niet nog een keer gebeuren, dus toen heb ik die rekken andersom gezet, als ze dan een krant pakken, dan zie ik hun gezicht en kan ik er achter aan. Maar gelukkig kwam u wel binnen.’
Ze glimlacht: ‘Wil u een bonnetje?
Wil u een tasje?
Dag mevrouw, fijne dag vandaag.’

 

14-4-2022

Ik weet nog

Waar ik was, toen ik je boodschap
las. Ik zat op de drempel van de
keukendeur, gezicht in de zon
blote voeten in het warme gras, mijn
blik op de bloeiende brem.

 

Hoe snel ik je belde, hoe je
vertelde haperde zweeg.
Hoe de zon meteen verdween
stilte tussen ons hing en kilte
rilde over mijn huid.

 

Hoe smerig ineens mijn koffie smaakte.

 

31-3-2022
Inspiratie: een poëzieles over: ‘rijm en klankherhaling’

Zee heeft zeer

Langzaam beklim ik het duin, sta stil op de top, kijk rond.
Waar is ze?
Mijn ogen zwerven over het strand, de horizon, de lucht.
Ik zie haar niet: de zee is zoek.
Op haar vaste plek tussen het strand en de horizon zie ik alleen een deinende grijze deken.
Ik loop er naar toe, licht een hoekje van de deken op, vraag: ’Ben je daar, zee?’
‘Ssst’ fluistert ze, ‘ik ben verstopt.’
Ik schrik, ‘Waarom, wat is er aan de hand?’
‘Ik heb zeer’, zucht ze.
‘Ach wat naar, wil je een knuffel?’
‘Brrr’ hoor ik.
‘Zal ik in je zwemmen?’
‘Tsss dat durf je niet’ buldert ze.
‘Zal ik voor je zingen dan?’
Onder de deken klinkt gedempt geproest: ‘Alsjeblieft zeg, bewaar me.’
Gelukkig, lachen kan ze nog wel.
‘Oké, misschien beter van niet’ geef ik toe.
Ik spreid mijn handdoek uit en ga naast haar liggen.
Peins: waar heeft een zee met zeer behoefte aan?
Lang en stil liggen we zo, ik op mijn handdoek, zij onder haar deken.
Soms gromt ze, dan brom ik instemmend mee.
Soms glijden er tranen over mijn wangen, dan rolt er een sussende schuimrand onder de deken uit.
Soms golft ze even over mijn voeten, dan knik ik: ‘je hebt gelijk.’
Ik weet niet hoeveel tijd er voorbij is gegaan, als ze ineens de deken opzij duwt en tevoorschijn komt, fris en stralend, bruisend van levenslust.
‘Het is klaar’ zegt ze, ‘ga maar.’
‘Goed’ zeg ik, sta op, vraag: ‘zal ik nog eens langs komen?’
Haar branding buigt genadig: dat mag.
Ik zwaai: ‘Dag zee.’
Ze ruist: ‘Dag mens.’
3-4-2022
Met een knipoog naar het gedicht: ‘Ik zie de zee’ van Frank Eerhart

 

Een bewerking van dit verhaal, getiteld ‘Mist’,  werd op 3-6-22 gekozen als een van de vijf beste vijf Ultrakorte Verhalen of Gedichten van de Facebookgroep Schrijven online Ultrakorte Verhalen in week 22

De kracht van kwetsbaarheid

Wat oneerlijk, oordeelt het ego
Wat eng, bibbert de angst
Wat een zorg, zucht de onzekerheid
Wat een last, vindt het lichtgewicht
Wat maakt het uit, oreert de onverschilligheid
*
Wat een cadeau, zegt de compassie
Wat een blijheid, lacht het hart
Wat een warmte, zeggen de open armen
Wat een licht, zegt de zonzoeker
Wat een puurheid, zingt de ziel
*
Wat een waarheden weerkaatst in de spiegel.
*
Het kind dat weinig woorden heeft, hoort alles, zegt niets.
Hij pakt het plaatjesboek en het kleine schaartje en wijst: oma knippen.
Ik knip, tijgers en leeuwen en apen en toekans en olifanten en pinguïns.
Hij bekijkt ze, selecteert ze zorgvuldig en spreidt ze uit op mijn rode bank, de tijgers natuurlijk bovenaan.
Als de zon de kamer binnen glijdt, zegt hij: oma rennen.
Dus rennen we heen en weer over de baan zonlicht op de vloer.
Tot we omrollen van het lachen.
*

 

Inspiratie:
De natuurretraite ‘Vrijheid’ met Elisabeth de Koning, op Terschelling 21 tot 27 maart 2022.
Maar vooral Louk, al jaren.

 

28-3-2022

Vuurtoren aan de wandel

Ik dacht ineens, hoe saai, altijd
maar staan en schijnen ik ga op
pad, wil uit het zicht verdwijnen.
Stampend liep ik lekker rond, het
eiland beefde. Eindelijk, ik leefde

 

en dacht de wereld kan vast wel
zonder mij, mijn gloriejaren zijn
allang voorbij. Tot ik zag hoe
schepen schipbreuk leden wandelaars
verdwaalden auto’s rondjes reden

 

schaamrood trok over mijn strepen
ik wist het weer, hier ben ik voor:
een rustpunt een ijkpunt een startpunt
een eindpunt, voor dolers en dwalers,
voor zekerheid zoekers

 

 

Dit is de plek waar ik hoor

 

 
14-10 2015

Deinen

Aan het eind van de middag en van mijn wandeling, komen ze uit het kinderopvangcentrum met de vrolijke naam en lopen voor me.
Zij groot, breed, rechte rug met rode rugzak, lila gestreepte wikkelrok, felroze jasje, paars haar.
Ze loopt met grote haastige passen.
Op haar linkerarm een baby, zijn ogen kijken over haar linkerschouder naar mij.
Ik zwaai naar hem, met een strenge blik staart hij me aan.
Een meter achter hen sjokt een kleuter, een grote pleister op zijn voorhoofd.
‘Mama ik was gevallen.’
‘Jongen toch.’
‘Toen had ik bloed.’
‘Had je bloed?’
‘Ja en dat zei ik tegen juf Joke.’
‘Goed zo, knul.’
‘Mama, toen veegde ze het af maar er kwam nog meer bloed.’
Mama schudt haar hoofd: ‘Jongen toch.’
‘Maar mama het bloed stopte niet.’
Hij sjokt, zijn ogen zorgelijk op de grond gericht: ‘Mama ik kan niet zo hard.’
Ze houdt in, pakt zijn hand.
Langzaam lopen ze voor me uit, baby staart me nog steeds onbewogen aan vanachter mama’s veilige schouder.
Ik had ze kunnen inhalen.
Ik had hier af kunnen slaan, het pad naar mijn huis in.
Maar mijn benen vertragen en blijven achter hen lopen.
In een kleine karavaan sjokken we langs de kerk voor mijn huis.
‘Mama, waarom is deze kerk zo klein?’
‘Er zijn ook kleine kerken, jongen.’
De baby deint mee op de schouder van mama, in de cadans van haar stappen.
Zijn ogen vallen bijna dicht, tot ik weer zwaai naar hem: hij spert ze open en daar is hij: een stralende hemelse tandeloze lach.
Ik lach naar hem, zwaai nog een keer en draai me om, nu kan ik naar huis.

 

17-3-2022