Spiegel

1970

 

Op onze laatste Ockenburg avond wordt er gedanst op het terras voor de campingwinkel.
Giechelend drentelen we rond, zouden er bekenden zijn?
Onze buren, de drie lolbroeken uit den Haag?
’s Avonds voor hun tent, tussen een grootse chaos van etensresten, kledingstukken en lege kratten, is het altijd party.
Ze wedijveren wie de beste mop vertelt.
Elke grap wordt gevolgd door uitbundig gelach, tot er een roept: ‘back home’, de tweede vult aan: ‘that’s right’ en de derde bast: ‘oh yeah!’
Ja het zijn vurige Golden Earringfans.

 

Daar slenteren de Oostenrijkers het terras op: de oogverblindend knappe Kurt die een oogje heeft op vriendin Lies en dat is wederzijds.
Helaas komen zijn vriend Thomas en ik niet verder dan een wederzijds ongeïnteresseerde blik.
Lies fluistert met Kurt, kijkt vragend naar mij.
Ik knipoog en gebaar dat ik me onzichtbaar zal maken.
Kan ik mooi nog even naar zee.

 

Op weg naar het strand ontmoet ik de Schotse jongen met wie ik gisteren in de campingwinkel bij het brood even babbelde.
Een leukerd met lang donker haar en prachtige blauwe ogen.
We zien elkaar tegelijk en houden allebei onze stap in.
Onze blikken vinden elkaar, glijden weg, vinden elkaar weer.
Ik denk: oh die ogen en tegelijk zegt hij: ‘oh your eyes.’
We lachen, ik krijg het warm, langs zijn neus loopt een zweetdruppel.
Hij staart, fluistert: ‘You’ve got that faraway look in your eyes again’ en zucht.
De negen voor Engels op mijn prille HAVO diploma helpt me: ik versta hem!
Maar ik bloos en ben zo in de war dat ik geen weerwoord weet, dat leerde ik niet in de klas.
Weer zucht hij: ‘I’m só sorry I’m leaving tomorrow.’
Ook dat versta ik.
Naarstig zoekend naar een antwoord verdiept mijn blos zich.
Ik moet nu echt iets zeggen.
Maar wat?
Ik hakkel: ‘I’m leaving too, so sorry yes.’

 

We zwijgen, ver weg op het campingterras achter ons zingen de Beatles ‘All you need is love.’
Voor ons verdwijnt het laatste zonlicht in zee en murmelen de golven.
Zijn ogen in de mijne.
Niet eerder voelde ik me zo dicht bij iemand.
Zo gezien.
Of het seconden duurt of minuten weet ik niet meer.
Met de jaren ontwerpt mijn geheugen een eigen tijdlijn met af en toe een eeuwigheid erop.
Dit is er een.
Hij neemt mijn hand.
Zijn hand voelt warm en vertrouwd.
En o zijn ogen.
Dan draait hij zich om, zwaait en loopt mijn leven uit.

 

2024
‘Ga voor de spiegel staan en kijk jezelf twee minuten aan, wat zie je? wie zie je? welke woorden gaan er door je heen? Schrijf ze op’ luidt de schrijfopdracht.  

 

Ik staar naar mijn gezicht, registreer rimpels, een vlekje, een bultje, een weerbarstige wenkbrauwhaar.
Dit werkt niet.
Ik zet mijn bril af, de oneffenheden vervagen, ik zie mijn ogen.
Ik staar, en ineens voel ik zijn blik weer.
En o zijn ogen.
Zijn warme hand.
Zijn stem: ‘You’ve got that faraway look in your eyes again.’
Ik voel me warm worden en blij.

 

1-7-2024

Denk aan Dirk van Dalen

Het is nu, om negen uur in de ochtend, in mijn achtertuin al 28 graden.
Tijd om gouwe ouwe Dirk van stal te halen en af te stoffen:

 

 

 
Weet je t al van de oude Dirk van Dalen?
Hij bezweek onlangs aan hitte falen.
Van alle kanten kreeg hij tips tegen de hitte:
‘Eet zout, drink veel, airco hoog, blijf binnen zitten.’

 

Dat deed Dirk, zeven dagen zat hij binnen met alle ramen dicht.
Vandaag is hij gevonden, ‘t was een vreselijk gezicht.
Zijn airco stond op tien, hij was geheel bevroren.
De pegels hingen aan zijn neus en aan zijn kin en oren.

 

Want Dirk, altijd al consciëntieus,
nam die adviezen veel te serieus.
Daarom raad ik ieder heel oprecht:
doe nooit klakkeloos wat men je zegt!

 

met dank aan en een knipoog naar Annie M.G. Schmidts
ongeëvenaarde arme juffrouw Scholten in: Pas op voor de hitte!

 

22-7-2017 / 26-6-2024
Dirk werd op 28-6-2024 gekozen door de Facebook pagina Ultrakorte Verhalen als een van de vijf leukste ultrakorte verhalen van de afgelopen week 

Kijk

Iemand vroeg onlangs: beschrijf jouw blik op de wereld. En het was Vaderdag een paar dagen geleden. Het inspireerde me tot dit verhaal over de wereld van mijn vader en die van mij, over toen en nu.

 

In jouw tijd waren de in strak gelid opgestelde kerkbanken elke zondag tweemaal gevuld met gelovigen die de woorden en geboden van God, gepreekt door de dominee, absorbeerden.

 

Tegenwoordig wordt jouw kerk verhuurd aan een welzijnsinstelling en liggen er alle dagen van de week goedgelovigen op matjes.
Ze zoeken zichzelf met behulp van yogales en meditatie oefeningen.
De solide houten kerkbanken zijn duur verkocht, vaak aan dertigers die hun huis graag opleuken met ‘vintage ouwe meuk.’

 

De groep gelovigen dunt uit.
Het aantal stoelen in het achterafzaaltje waar nu de diensten worden gehouden, wordt jaarlijks kleiner.
De oude psalmen en gezangen klinken niet meer elke zondag ’s morgens en ’s middags, maar slechts één keer in de veertien dagen.
Op het tijdstip dat past in het rooster van de domina, die als vliegende keep meerdere gemeenten bedient.
Ja, tegenwoordig worden bij veel kerken maar nog steeds niet bij alle, vrouwen toegelaten in het ambt.

 

Jouw CHU partij, die conservatieve christelijke zuil uit de vorige eeuw, is na jouw tijd gefuseerd met andere christelijke partijen, daarna gaandeweg gedecimeerd en nu op sterven na dood.
Het vaste geloof in een hiernamaals slonk tegelijkertijd.
Jouw angst voor het laatste oordeel, die je gelukkig niet over bracht op mij, wordt nog slechts door weinigen gedeeld.

 

De zondagse winkelsluiting is vrijwel verdwenen.
Toen ik onlangs op een zondag niet genoeg aardappels had voor de maaltijd van jouw achterkleinzoon die bij mij kwam spelen, liep ik gewoon even naar de Lidl en kocht ze.
Het zondagse ijsje waar jij ons in augustus 1962 op trakteerde toen broertje was geboren, (‘eindelijk een jongen’ zei je zichtbaar blij), was voor mij het lekkerste ijsje ooit.
Als ik dat mijn zonen, die leven in een 24 uurseconomie, vertel, zie ik hun ongelovige blik.
Ik leg uit dat wij op zondag niets kochten omdat je op de ‘Dag des Heeren’ geen naasten voor je mocht laten werken en dat daarom dat ijsje zo uniek was.
Verbaasd vragen ze: ‘Hoezo?’
Mijn toelichting overtuigt hen nauwelijks, zie ik.

 

Ik wil met je praten, nu, vroeger deden we dat nauwelijks.
Over jouw leven in de vorige eeuw.
Over mijn leven in deze eeuw.
Ik vertel je over alle veranderingen en vraag wat je ervan vindt.
Als ik goed luister, hoor ik je zuchten.
Je mompelt iets.
Ik spits mijn oren.
Je hebt het, net als toen, over ‘zedenverval’, over ‘vrouwen zijn niet geroepen tot het ambt’, over ‘vele eersten zullen de laatsten zijn’ en over ‘de dag des oordeels.’

 

Ik aarzel en val stil.
Want ik ben een fervent voorstander van gelijkheid tussen vrouw en man en blij dat het aantal voor vrouwen ontoegankelijke functies snel afneemt, dat werd hoog tijd.
En ik hou van yoga.
En naast het geloof dat ik meekreeg van jou, vind ik begrip, gelijkwaardigheid en erkenning in andere visies op menselijk welzijn.
Toch, als op een zomerse zondagmorgen de ramen open staan van de kerk aan de overkant en ik, net wakker, ‘Een naam is onze hope’, hoor, zing ik het genietend, als vanzelf mee.
Nog steeds.

 

 

Beter laat ik je rusten in je graf.
In vrede.

 

 

20-6-2024

Er zijn

Kleinzoon Louk is na zijn laatste epileptische aanval en een dagje thuis bijkomen, weer aardig opgeknapt.
Dat zien de leidsters op het kdc ook: hij komt vrolijk binnen en doet goed mee met het praten en zingen in de kring.
Daarna pakt hij zijn pakjes met dierenkaartjes uit de kast, zoekt zijn kleed, gaat zitten en spreidt rustig en geconcentreerd de kaartjes uit in een van zijn onnavolgbare composities.
Zijn groepsgenoten spelen ook, elk op hun eigen plek en wijze.
Behalve Loesje, ze jammert zachtjes in haar rolstoel, groepsleidster Marion zit bij haar en aait en troost haar zachtjes.
Tijdens zijn spel kijkt Louk af en toe naar hen.
Ineens staat hij op, verzamelt zijn kaartjes, stapt naar Loesje, gaat naast haar rolstoel op de grond zitten en legt daar zwijgend zijn kaartjes uit.
Marion vertelt hem dat Loesje een beetje pijn heeft en rust nodig heeft en dat hij daarom beter weer naar zijn eigen plekje kan gaan.
Louk speelt stoïcijns door.
Fluisterend maant Marion hem nog een keer maar Louk reageert niet op haar woorden, zorgvuldig legt hij de tijger naast de giraf en de koe.
Marion peinst even en besluit Louk te laten, ze troost Loesje, doet een stapje terug en kijkt toe, klaar om in te grijpen.
Dat is niet nodig.
Loesjes gejammer dooft langzaam uit, ze dut in.
Af en toe opent ze haar ogen en kijkt naar Louk.
Die wijst en zegt zachtjes: koe, tijger.
Haar ogen vallen weer dicht.
Als Loesje diep in slaap is, verzamelt Louk al zijn kaartjes en gaat terug naar zijn eigen plekje.

 

Louks woordenschat is uiterst beperkt maar hoeveel woorden heeft een mens eigenlijk nodig?
De zeggingskracht van ‘er zijn’ is zoveel groter …

 

 

10-6-2024

Gaza Schuilen

Twee CorAaltjes, twee gedichten waarin deze vijf woorden zijn verwerkt: Hoeder, Nieuws, Open, Sliep/slaap, Vuur.
Aaltje schreef:

 

Gaza

 

‘Ik wacht bij het vuur,’
zei ik. Zo gezegd
zo gedaan. Als lopend nieuws
schopte dat zinnen open,
puur en oprecht.
Elke nieuw woord werd hoeder
van een andere taal.
Maar helaas, ik sliep, broeder,
Zo dat het allemaal
werd misverstaan
waardoor de brand woedde.

 

En ik schreef deze:

 

Schuilen

 

Klokslag acht golft het nieuws als
brandende lava mijn huiskamer binnen en
verschans ik me achter mijn oogleden
verban rampen naar de coulissen van
mijn bestaan, slaap onschuldig tot sirenes
toch mijn ogen open dwingen en ik
verstijfd tuur naar een ziedend vuur.

 

Doe ze maar weer dicht
sust de hoeder van mijn hart
en blust mijn blinde paniek.

 

 

7-6-2024

Weg niet weg

Ik dacht dat je dood
gelijk was aan het wegvagen van
jou uit mijn hoofd mijn hart mijn leven

 

Ik dacht dat je dood
gelijk was aan het vergeten van
je stem je warme handen je gulle geven

 

Ik dacht dat je dood
gelijk was aan het verdwijnen van
je onstuitbare verhalen je drentelend dralen

 

Ik dacht dat je dood
gelijk was aan het uitwissen van
ons lang en gelukkig leven

 

Maar zie onze zonen
ze komen uit ons en raken
steeds meer los van ons

 

in hun stem hoor ik jouw stem
in hun lach echoot jouw lach
in hun blik groeit een ander samen

 

je bent niet weg
je blijft

 

 

1-6-2024

Niet echt – Feestverschijning

Eergisteren vierden Aaltje en ik dat we nu samen 160 zijn.
Met verrukkelijke aardbeienvlaai.
En besloten vervolgens dat we gewoon doorgaan met dichten.
Dit zijn de vijf woorden uit de eerste ronde (willekeurig geplukt uit ‘De goede zoon’ van Rob van Essen) die we elk verwerkten in een gedicht, een CorAaltje: Feestverschijning, Straten, Tijd, Vanzelf, Slaap.

Deze creëerde Aaltje:

 

Niet echt

 

Vanzelf val ik in slaap
Weer heb ik van die grote dromen
waarin verlangende paarden steigeren
een echo uit verleden tijd,-
het kleeft aan muren in de straten.
Gevangen als feestverschijning
draaf ik mee in glitter en gloed
vol pronkjuwelen behangen.
Zo ben ik niet klaag ik voortgedreven.
Zelfs niet in een droom.

En dit rolde er uit mijn toetsen: 

 

Feestverschijning

 

Doelloos dwalend door de straten
van de stad waar ik ooit kind was
zie ik haar, op haar knietjes bij de

 

stoeprand, tongpuntje uit haar mond
schuift haar gebogen wijsvinger de
knikkers behendig naar de pot.

 

ik weet niet of ik waak of slaap maar
de tijd staat stil, ik zie mezelf in haar
wereld en juich als vanzelf: gewonnen!

 

29-5-2024

Calm after the storm

Hijgend zwoeg ik het duin op naar mijn bankje, veeg het zorgvuldig droog en ga zitten.
Achter me zoemt het verkeer op de boulevard in een ritme van rijden, afremmen voor overstekende strandgangers en weer optrekken.
Voor me zucht de zee, moe van het uren durende onweer van vanmorgen.
Ik zucht met haar mee, uitgeblust na een stormachtig jaar.
De lucht voelt klam na alle plensbuien.
Restanten stormwind vlagen om me heen, waaien al wat los ligt weg.
Een waterig zonnetje worstelt zich door het grijs.
Ik haal diep adem, hou even vast, adem langzaam uit.
Weer een jaar voorbij en wat voor een jaar.
Genietend lik ik van een bolletje stracciatella en een bolletje malaga ijs.
Eindelijk tijd voor zoet.  

 

 

26-5-2024

Levend

Iemand vroeg: ‘Wanneer voelde jij je heel erg levend?’

 

Een klaslokaal in Rotterdam op een septemberavond in 1980.
Ik ben zevenentwintig en na zeven jaar thuismoederen, ga ik op aandringen van man, weer naar school.
En daar, bij de eerste les sociologie van de MBO Sociale Dienstverlening, gebeurt het.

 

De docent vertelt over de thema’s die we de komende drie jaar gaan onderzoeken. Over sociale ongelijkheid, over migratie en integratie. Over sociale netwerken, in organisaties, in relaties, in families.
Hij geeft een paar voorbeelden: wat betekent het voor een mens dat hij is geboren en opgegroeid in een klein dorp? Of in een drukke stadsbuurt?
Ik ga rechter zitten, geboeid volg ik zijn verhaal.
Hij ziet mijn blik en vraagt mij: ‘Jij bijvoorbeeld, waar ben jij geboren? Opgegroeid? Wat kenmerkte voor jou het leven daar?

 

Blozend en bloedverlegen stamel ik wat, de vraag overvalt me.
Maar hij moedigt me aan, en dan rollen er woorden, zinnen uit mijn mond.
Geen idee waar ze vandaan komen maar ze stromen.
Het is alsof een tot dan toe slapend deel van mijn brein wakker wordt.
En meteen los gaat.
Die avond, al vertellend en luisterend naar verhalen van collega cursisten, vallen er kwartjes.
Een tsunami van vallende kwartjes, die de jaren daarna aanhoudt.

 

Tot die avond betekende leren: luisteren, het gehoorde en gelezene, in mijn hoofd stampen en reproduceren.
Schriftelijk bij examens en later ook in de praktijk, als leerling-verpleegkundige die de taken uit haar werkboekje moet uitvoeren en laten aftekenen.
Wat ik dacht, vond of ervaarde, maakte geen deel uit van leren.
Tot nu.

 

Waarschijnlijk oog ik aan het eind van de avond rustig, in de metro, de bus, lopend naar huis.
Maar mijn lopen voelt als dansen.

 

Als ik binnenstap, vraagt man, die weet hoe ik opzag tegen weer in de schoolbanken zitten maar dat desondanks erg stimuleert: ‘En?’
Ik straal en vertel honderduit.
Hij lacht: ‘Zie je nou wel?’

 

19-5-2024

Waarheid Nostalgiemuseum

In de tweede ronde van onze laatste dichtsessie kozen we willekeurig deze vijf woorden en verwerkten die in een gedicht:
Zware, Bepalingen, Museum, Waarheid, Nostalgisch.
Dit is Aaltjes gedicht met die woorden:

 

Waarheid

 

Museum, huis van nostalgie.
Waar zielenwaarheid hangt of staat
in onbetaalbaar zware donkerte
samen met maanverlichte gouddukaten,
perfect en afgewogen uitgebeeld.
Gedoodverfde bepalingen gelden.

 

Ik wil wel directeur zijn.
Dan toon ik nostalgisch lege muren
met nieuwe kleren van de keizer.

 

 

En dit maakte ik met die woorden:

 

Nostalgiemuseum

 

 

Ergens tussen vroeger en vandaag
ligt een omfloerste schatkamer

 

behangen met fluwelen lichtheid
zonder beperkende bepalingen wars

 

van wetten en vol van een onbevangen
kostbaar voorbij maar nooit vergeten

 

een klein en veilig heiligdom onvindbaar
voor wie nooit omziet, waar zwaarte
niets weegt en waarheid niets waard is

 

 

13-5-2024