Horen

(niet gebaseerd op eigen ervaringen)

 

 
Ze slaapt nog als ik binnenkom.
Zachtjes leg ik de stapel gewassen kleren in haar kast, schik de tulpen in een vaas, zet ze op het nachtkastje naast haar.
Ga zitten, kijk naar haar.

 

Ze ligt op haar rug, haar bril op haar neus, haar handen ineen gevouwen op haar maag.
Wat is ze fragiel geworden.
Waarom houdt ze haar bril op als ze slaapt?
Alsof ze mijn blik voelt, slaat ze haar ogen op, ziet me, blijft stilliggen.
Langzaam glijdt er een glimlach over haar gezicht: ‘Dag kind, ben je daar.’
Ik pak haar hand: ‘Ja mam, heb je lekker geslapen?’
Ze knikt dromerig, zwijgt even, dan: ‘Als ik dood ben, lig ik vast net zo in mijn kist als nu hier op bed.’
Ik slik, die gedachte bekroop mij ook terwijl ik keek hoe ze sliep.
‘Ja, ligt het goed zo?’
Ze peinst hardop: ‘Als ik dood ben, wil ik in deze jurk begraven worden, beloof je dat?’
Ik beloof het: ‘En wat wil je nog meer?’
Ze wijst naar het kettinkje met het geloof-hoop-liefdehangertje, gekregen toen ze klein was, altijd gedragen.
‘En deze neem ik natuurlijk ook mee, of wil jij hem?’
‘Nee mam, als jij hem om wilt houden, zorgen we daarvoor.’
Tevreden knikt ze, grijnst dan, wijzend naar de alarmknop om haar hals: ‘Deze wil ik niet mee hoor!’
We lachen, ze vergeet hem nu ook al vaak, ik beloof dat die alarmknop meteen afgaat als ze haar laatste adem heeft uitgeblazen.
Dan vraag ik het: ‘En je bril?’
‘Tuurlijk moet ik die dan op!’
Ik geef het vertrouwde voorzetje: ‘Maar mam, je kan ons dan echt niet meer zien hoor.’
Als vanouds kopt ze hem in, met een vette knipoog: ‘Ja maar, zonder bril kan ik je niet horen.’

 

19-7-2023

Ranja

Inspiratie: het Woord-van-de-week in de Facebookgroep Ultrakorte Verhalen is deze week: ‘ranja’

 

Het is zondagmiddag, we zijn bij oma.
Ze is jarig, haar hele huiskamer zit vol familie.
Ik zit te lezen in een hoekje als mama me op mijn arm tikt: ‘Ga jij eens helpen in de keuken.’
Jammer hoor, ik zit middenin een nieuwe ‘Kameleon’, Hielke en Sietse beramen net weer een ondeugende actie.

 

In de keuken staat oma zuchtend en zwetend bij een aanrecht vol flessen en glazen: ‘Die jongens pakken zelf hun pilsjes wel maar die meiden willen allemaal iets anders, rood, wit, rosé, wat een gedoe.’
Ze kijkt naar mij, wijst naar de fles op de keukentafel: ‘Doe jij de kinderen maar, dat kan jij wel.’
Op mijn vingers tel ik mijn neefjes en nichtjes en zet limonadeglazen klaar.
Ik bekijk de fles en spel langzaam de letters: R A N J A.
Deze limonade lijkt niet op onze rode gazeuse thuis, dit spul is knaloranje en ik zie ook geen bubbeltjes.
Zorgvuldig schenk ik zes glazen in en dan is de fles al leeg.
Wat een raar spul.

 

11-7-2023

Aftocht

Zovele jaren van zovele loze woorden, holle
frases, ontkende verantwoordelijkheden, niet
nagekomen beloftes: grof gemengd tot een
wankele wal, snel dicht gesmeerd met

 

lege lachjes en amicale gebaren, gestut met
ad hoc regelingen die rakelings langs politieke
klippen scheren en ver weg blijven van burgers
die hij wel hoort maar naar wie hij niet luistert

 

Zij incasseren de sneren, betalen de prijs
voor het blussen van brandhaarden die overal
broeien, wie gooit de lucifer, wie werpt de eerste steen?

 

Het hoeft niet meer. Nu woordenwatervallen
niet meer werken en enkel de finale motie rest, is
daar het inzicht. En de aftocht.

 

 

10-7-2023

Er is geen tijd

‘Er is geen tijd. Of is er niets dan tijd?’ uit Eb van Vasalis

 

Maanden leeft ze toe naar deze dag.
Haar ouders brengen haar en manen: ‘Je gedraagt je wel hoor. Tot volgende week.’
Maar volgende week is ver weg, hier bestaat alleen maar nu.

 

Ze dwaalt verwonderd door de dagen, oom en tante zijn lief, het huis is warm en veilig, ze slaapt in het oude krakende bed op zolder, de matras heeft een kuiltje waar ze precies in past.
Eten mag ze laten staan als ze het niet lust, maar ze vindt de rode kool lekker.
In de grote moestuin plukt ze volop pruimen, bessen, knoepers en bramen. Om te eten en voor tante die ze kookt en de kelder vult met weckpotten.
Middagen leest ze ‘Margriet-winterboeken’ in een ligstoel onder de notenboom.
’s Avonds kijken ze grotemensenprogramma’s, zo maar door de week met chips en limonade; met hun wijsvinger voor hun mond zeggen oom en tante: ‘Maar niet aan je ouders vertellen hoor!’
Bij een spannende film met Elvis Presley glijden er zomaar tranen over haar wangen als hij zingt: ‘Muss i denn.’
Ze schaamt zich, wacht op het vertrouwde ‘Stel je niet aan’, maar tante aait over haar hoofd: ‘Kind toch.’

 

Op zondagmiddag wordt ze weer opgehaald.
Ze wil niet.
Onderhandelt of ze langer mag blijven, een week, een paar dagen, een dag?
Haar vaders blik doet haar zwijgen.
Ze bedankt voor het logeren, tante knuffelt haar.

 

Op haar plekje op de achterbank, achter haar vader, staart ze naar buiten.
Ze kijkt naar de bijna onzichtbare druppeltjes motregen op het raam, die lijken op vermomde tranen.
De tijd is weer terug.
Hoe lang duurt een jaar? 

 

 
6-7-2023
Bewerking van ‘Logeren’ d.d. 16-3-2016 

Onderzoek, een CorAaltje

Afgelopen week dichtten wij er weer op los, Aaltje en ik (en Aaltjes nieuwe knie deed gewoon mee).
We kozen vijf willekeurige woorden uit een boek (deze keer uit: ‘Het einde van het lied’ van Willem du Gardijn) en verwerkten die in een gedicht.
De woorden waren: Fietste, Onderzoek, Archeologie, Ik, Klein.
Dit creëerde ik met die woorden:

 

Onderzoek

 

Bijna fietste ik hem voorbij maar vertraag net
op tijd en kijk: struikelend achter zijn rollator
in zijn mondhoek een sigaarstompje vastgekleefd in
een klodder gelig slijm. Die gestalte,

 

die blik, de sigarenwalm: mijn brein begint met
opgravingen, zet de archeologie in gang van
een half leven geleden toen hij fit en fier
mij imponeerde en klein maakte waar ik

 

vreselijk verlegen, geen weerwoord op
wist. Bevend groet mij nu zijn hand, vragend
vliegen zijn ogen langs mijn lijf, bekend
ben ik maar waarvan ook weer?

 

Ik recht mijn rug, groet genadig, zet aan,
fiets door, fit en fier als nooit tevoren.

 

 

29-6-2023

Bestemming

Langzaam vervaagt de slaap, ik rek me uit, gaap vergenoegd, goeie bedden hebben ze hier.
Opstaan, aankleden, op slippers slenteren naar de boulangerie aan de overkant: ‘Bonjour, deux croissants s’il vous plait.’
Het meisje lacht: ‘Ook goeiemorgen, zijn twee croissantjes ook goed?’
Er komen vast veel landgenoten hier.

 

Weer terug zet ik koffie, goeie koffie hebben ze hier.
Op het terras geniet ik van mijn ontbijtje.
Het is nog geen elf uur maar de thermometer geeft nu al 29 graden aan in de schaduw.
Zoals voorspeld, de zomers worden hier steeds Spaanser.

 

Ik kijk om me heen.
De oleander barst van de knoppen, hortensia’s, clematissen en stokrozen bloeien al in een bont boeket van rood, paars en roze, lavendel geurt lila.
Verderop spelen kinderen uitgelaten bij een zwembad, geplons en gegil mengen zich met het gekrijs van een meeuw die landt op een schoorsteen: een witgrijze vlek in een wolkeloze zomerlucht.
Mijn ogen glijden over de stapel boeken op tafel, al maanden verleiden ze me in het voorbijgaan: ‘lees mij, lees mij, je gaat mij geweldig vinden.’
Of zal ik eerst een ommetje maken langs de rivier?
Mijn lijf blijft zitten, voelt met gesloten ogen de warme troost van de zon, luistert naar een merelconcert, snuift de bloemengeuren op.

 

Van de vele plaatsen waar ik ooit was, bevalt deze me het best.

 

 

26-6-2023

‘Kreunen moet verdwijnen’

Begin mei regent het dagenlang en dus begin ik eindelijk aan een jaren uitgestelde klus.
Ik installeer me op zolder tussen dozen die daar tientallen jaren stof hebben kunnen vergaren.
Een voor een open ik ze, stof dwarrelt op, niezend blader ik door papieren, foto’s, documenten, tekeningen, agenda’s: restanten van lang vervlogen levens, waarvan ik een deel op afstand mee beleefde.
Uren vliegen voorbij, af en toe sta ik op, rek me uit voor het open raam, adem diep de frisse vochtige lentelucht van 2023 in.
Soms stofzuig ik, sop, zeem, ga een eindje om, drink koffie.
Ga verder.

 

Vandaag duik ik in een doos met agenda’s uit de jaren dertig, veertig en vijftig van de vorige eeuw.
Ik kijk ze door, schud ze uit, af en toe rollen er fotootjes uit, meestal naamloos, en bidprentjes, veel bidprentjes, met mij onbekende namen. 
Steeds sneller gaan ze door mijn handen, vliegen mijn ogen over de inhoud.
Het rode RPS-agendaatje met 1954 op de voorkant krijgt dezelfde behandeling.

Ik blader er vliegensvlug doorheen, het lijkt leeg, kan weg.
Dan vangen mijn ogen in een flits een tekening.
Ik vertraag, wat was dat?
Open de agenda opnieuw.
Op de binnenkant van het voorblad zie ik een kleine tekening van een babyhoofdje, in doeken gewikkeld, de ogen gesloten, uit het neusje een zuurstofslangetje.
Ik hou mijn adem in, ontroerd door de subtiele, bijna tedere potloodlijnen.
Eronder staat in kleine keurige letters: Paultje 12-2-54.
Langzaam blader ik verder.
Merk op dat de blaadjes tussen 19 januari en 15 februari ontbreken, evenals die tussen 19 februari en zeven maart.
Op donderdag18 maart lees ik een boodschappenlijstje:
Vanillewafels Verkade
e.a gemengd
trommeltje!
pond Bananen

 

 
Dan beland ik bij het binnenblad van de achterkant.
En zie een kleine tekening van een zichtbaar pasgeboren kindje, de vorm van het hoofd nog getuit, zoals je dat wel ziet na een tangbevalling.
Ook hier dat zuurstofslangetje in het neusje.
Op de eerste tekening oogde het kindje vredig, hier niet, pijn spreekt uit de potloodlijnen.
Notities naast en onder de tekening, hier is het handschrift niet keurig recht maar schuin, met lange slordige uithalen:
’11-2-45 (noot: dit is een agenda van 1954, zijn hier wellicht in de consternatie van de gebeurtenissen de 5 en de 4 verwisseld?)
uit zichzelf gehuild
ca 3 uur goed gehuild na spuit
kleur goed
Kreunen moet verdwijnen

 

Verder is de agenda leeg.
Geen naam van de eigenaar, geen adreslijsten.
Geen afspraken voor ontmoetingen of werk, feestjes, vakanties of verjaardagen.

 

 

Een paar dagen later vind ik, in een andere doos, afschriften:
Een afschrift: ‘In het register van geboorten der gemeente Haarlem is ingeschreven: Paulus Adrianus Bavo van Berendonk geboren op 11 februari negentienhonderd vier en vijftig.’
Een afschrift, akte A 216: ‘Uit het overlijdensregister der gemeente Haarlem blijkt dat aldaar op dertien Februari negentienhonderd vier en vijftig is overleden: van Berendonk, Paulus Adrianus Bavo, oud twee dagen.’

 

Het kreunen is verdwenen.

 

21-6-2023

Erf en Kust

In de tweede ronde van onze laatste dichtsessie kozen we uit de bloemlezing van Elisabeth Lockhorn ‘En blauw zal alles zijn’,  weer lukraak vijf woorden en verwerkten die in een gedicht.
Dit waren ze:
Blijvend, Kust, Richtingen, Geniet, Ingekerfde
Dit creëerde Aaltje met deze woorden:

 

 

Erf

 

Met ingekerfde richtingen is
er dit blijvend gevoel van pijn
wanneer de zee mijn voeten kust.

 

Een schip vaart van lossen naar laden
met overdaad en wordt lust
van de bonkige zeekapitein.

 

Hij geniet van zijn geile zeemanslied en
ik erf de stervende, voorgoed verloren vis.

 

 

Dit is mijn gedicht met deze woorden:
 
Kust

 

Slenterend langs de vloedlijn struikel ik
over resten plastic, peuken en papier, diep
ingekerfd in het nog natte zand, blijvend
bewaard omdat de mens de aarde niet spaart

 

Nog steeds kust de zon mij en waait de wind
de wereld open, weidsheid strekt zich uit in
alle richtingen maar ik geniet niet meer
aarzel, sta stil, buk en begin te rapen

 

30-5-2023

Hoteldebotel

Een kenmerk van echte liefde: die sterft niet mee met de geliefde maar leeft gewoon verder in je.
Toen deze week in de schrijfgroep Facebook Ultrakorte verhalen dan ook het Woord van de Week ‘hoteldebotel’ was, was dat voor mij een inkoppertje.
Even opgraven, afstoffen en draaien.
Hij klinkt weer net als toen!

 

Hoteldebotel

 

Gelukt: Ziggodome eerste rij!
Zorgvuldig bereid ik me voor: neem vrij, organiseer vervanging, regel de reis.

 

Om acht uur die avond komen de bandleden op, nemen hun plaats in, stemmen hun instrumenten, ik zwaai, ze zwaaien terug.
Dan huppelt hij het toneel op, stopt vlak voor me, zakt op zijn knieën, kijkt me diep in mijn ogen, zet in: ‘Dance me to the end of love.’
Drie en een half uur lang zingt hij.

 

Er gaan hardnekkige geruchten dat hij die avond, 25 september 2013, voor zevenduizend mensen optrad.
Dat ontken ik ten stelligste.
Hij zong alleen voor mij.

 

2-6-2023

Geluk

Ik rammel aan het harnas, morrel aan het
masker, scheur het zelfverkozen rookgordijn
aan flarden tot het eindelijk opdoemt:

 

mijn onbekende onderbewuste, mijn ongekende
hart dat straalt en een weergaloze blik biedt op
een hemelsblauw nieuw weten: dit is geluk.

 

 

30-5-2023
Dit gedicht is het resultaat van een dichtsessie met Aaltje.
Uit de bloemlezing van Elisabeth Lockhorn ‘En blauw zal alles zijn’, kozen we willekeurig vijf woorden en verwerkten die in een gedicht.
Dit waren de woorden: Rookgordijn, Onbekende, Geluk, Blik, Blauw