Wij in de wei

Het miezert, de lucht is novembergrijs.
Ik nader, open het hek, blijf staan.
Ze krabbelt overeind, sjokt naar me toe.
Hoe gaat het? neurie ik.
Ze slaat haar ogen neer en schudt haar kop.
Kijkt op, staart me aan, haar ogen spreken groot, glanzend in de mijne.
‘Ja’ zeg ik want ze heeft helemaal gelijk: vandaag is de herfst op z’n ergst.
‘Zullen we?’ vraag ik haar.
Ze knikt en zet in.
Tweestemmig loeien we ’Halleloejah.’
De lange versie.
Bij elk ‘loeeejaaa’ heffen we onze koppen, sluiten onze ogen, zwaaien met onze oren en zwiepen onze staarten.

 

De zon komt door.
De wind applaudisseert.
Dankbaar buigen we naar alle kanten.

 

6-11-2021

10.50!

Het gebeurde een paar weken geleden:
Voor ik de stapel oude kranten in de papierbak deponeer, blader ik ze nog even door.
Lees een recensie, een column.
Tot mijn oog valt op een artikeltje over de Mayakalender: Geleerden hebben vastgesteld dat de kalender een aantal historische feiten wel degelijk correct heeft voorspeld.
Echter, de Maya die de voorspellingen vastlegde in de kalender, leed aan dyscalculie: hij noteerde sommige voorspellingen correct maar dateerde ze verkeerd.
Een voorbeeld wordt genoemd: het einde van de wereld staat genoteerd voor 2012, maar dat moet 2021 zijn.
Kenmerkend foutje voor iemand die lijdt aan dyscalculie.

 

Als het oude papier is weggebracht, kijk ik in mijn, nog steeds papieren, agenda wat de komende week brengt.
Afspraken, sporten, verjaardagen, scooter ophalen, allemaal bekend.
Wacht, wat staat daar: 10.50!
Dat uitroepteken, kennelijk is dit belangrijk maar er staat niks bij.
En ik gebruik zelden uitroeptekens.
En dit is mijn handschrift niet, deze grote dikke zelfverzekerde zwarte cijfers lijken in niets op mijn kriebelige, ook voor mezelf amper leesbare, hiëroglyfen.
Koortsachtig denk ik na, is dit een afspraak?
Maar waar en met wie, is het een bedrag dat ik schuldig ben of krijg, moet ik iemand bellen of word ik gebeld, word ik ergens verwacht? Of …?
Ik heb geen idee, hoe langer ik kijk, hoe dreigender die cijfers lijken.

 

Al weken vraag ik het me nu af, elke keer als ik in mijn agenda kijk:
wat gebeurt er op donderdag 16 september 2021 om 10.50?

 

10-9-2021

Pissebed

Rennen. Zigzaggend oversteken
snel de steeg in naar het
muurtje waarachter ik
onzichtbaar ben

 

pfff
wachten
voorzichtig
om het hoekje kijken
gelukt
ze zijn weg

 

bloed wegvegen
scheldwoorden doen geen zeer
stenen wel

 

hier blijven tot
de vlek is opgedroogd
ik kon er
niks aan doen want er was
een olifantwolk net toen ik wilde plassen
en ik moest ook nog zwaaien naar een heks op haar bezem

 

tussen de muur en het zand loopt een
beestje
hij glanst en heeft heel veel pootjes
te veel om te tellen, en hij heeft ook
een heleboel vriendjes

 

Hij wel

 

 
 
 
 
27-6-2017

Onder de tafel

Ze weten niet dat hij onder de tafel zit.
Papa loopt.
Papa loopt als een ijsbeer zegt mama.
‘Waarom lopen mensen als ijsberen?’ vroeg hij een keer.
‘Vraag niet zo veel’, zei ze, ‘wacht maar tot je groot bent.’

 

Eerst de rode knopen.
Als die goed liggen, gluurt hij tussen de bloemen in het tafelkleed door.
Papa loopt.
Nu de blauwe knopen, dat zijn er veel.
Mama zegt iets maar hij verstaat het niet.
Papa gromt.
Grommen ijsberen? Nu de groene en de rode. De gouden knoop legt hij in het midden. Het ziet er prachtig uit. Voorzichtig tilt hij een hoekje van het tafelkleed op en kijkt.
Papa loopt.
Zijn handen beven.
Mama’s gezicht is dicht.
Hij sluit het gordijn.
Gooit alle knopen door elkaar.
Begint opnieuw.

 

 
22-6-2021
 

Bekentenis

‘Pssst, kom, even apart, ik moet je iets vertellen, nee niet zo dichtbij.
Ik heb gisteren iets vreselijks gedaan.
Ssst, ze kijken, even wachten.
Ik weet natuurlijk best dat het niet mag maar het gebeurde gewoon.
En weet je, het voelde als thuiskomen, of als een onbekende tegenkomen, aan de praat raken en dat het dan lijkt of je elkaar al jaren kent.
Ken je dat? Zó lekker.
Jaja, ik zeg het zo, nog even wachten.

 

Zo, die zijn voorbij.
Daar komtie: ik heb geknuffeld!
Maar écht, weet je wel?
Handen om schouders, wang tegen wang, mond tegen oor, haren ruiken, vel voelen, lijf tegen lijf.
Erg hè?’

 

 

27-5-2021

Zoek

Op een dag was Angst zoek. Lang huisde hij in het gootsteenkastje, voor het grijpen als ik de afwas deed.

 

Nu ligt er enkel nog een afwasborstel die zijn beste tijd heeft gehad.
Ik denk na, wanneer zag ik hem voor het laatst, waar is hij gebleven?
Heeft hij een ander onderkomen gevonden?

 

Nieuwsgierig ga ik het huis door.
In een klerenkast ontdek ik wat angstrafels tussen een paar klerenhangers met kleren in een te kleine maat.
Op zolder zie ik een blik met een restje bruine jaren zeventigverf en wat opgedroogde angstklodders.
Op de vliering vind ik wat angststofjes op bejaarde Märklin locomotieven en een restje in de zakken van een versleten bodywarmer. Muf ruiken ze.
Op het wasmiddelenbakje van de wasmachine kleven wat aangekoekte angstdruppels. Ze stinken.

 

Ik neem alle restjes mee naar beneden en zoek verder.
Bij het bladeren in filosofieboeken dwarrelen wat terminale angstflinters de lucht in. Ik nies.
In de schuur zie ik wat zieltogende angstflarden op gebroken hengels, op een bejaard nummerbord en op een roestige tank campinggas. Ik veeg ze op en speur verder, wellicht is Angst meegegaan met de tijd en heeft zich online genesteld?
Vele sites bezoek ik, bekijk nieuwsrubrieken en ziekenhuisseries, luister eindeloos naar referaten van deskundigen.
Zie veel woede, venijn en achterdocht maar herken mijn eigen ouwe Angst daar niet in.

 

Tussendoor haal ik herinneringen op aan hem: spraakzaam was hij en zelfverzekerd. En wat dovig.
Echt aardig vond ik hem niet maar hij huisde nou eenmaal in het gootsteenkastje en liet zich daar niet uit verjagen.
Ik raakte aan hem gewend, soms nodigde ik hem uit en dronken we muntthee aan de grote tafel en bespraken het leven.
Eens waren we het niet vaak en als ik begon over zijn rivaal Realiteit grijnsde hij en  verdween weer in dat gootsteenkastje. Dat nu leeg is.

 

De zon schijnt.
Ik spreid alle restjes Angst uit op tafel, het is te weinig om thee mee te drinken.
Als ik zucht, dwarrelen ze op en zweven weg op een zonnestraal.

 

21-4-2021

Opinie-allergie

‘U heeft een corona gerelateerde opinie-allergie’ zei de huisarts en verwees me naar een opruimcoach.
Die was blij: niet eerder zag ze een hoofd waar zoveel meningen uitpuilden.
Vijf sessies zouden volstaan, zei ze.
We begonnen met het bevrijden van alle meningen en stalden ze uit in mijn huiskamer.
Ze waren met zovelen, dat ze boekenkasten aan het zicht onttrokken, de ramen verduisterden en voor muziek, grapjes en een goed gesprek was geen plaats meer.
Luidruchtig mengden ze zich in alle dagelijkse dingen.
Confronterend was het om te zien dat ik werkelijk óveral iets van vond: van bloemkool en verwarmingsmonteurs, van de Belastingdienst en de huizenmarkt, van Mark Rutte en Marieke Lucas Rijneveld, van de salarissen in de zorg en ontbossing, van mondkapjes en de avondklok, van veeteelt en Europa.
Maar de opruimcoach greep in, streng zei ze dat ik moest kiezen: drie meningen mocht ik houden.
En, voegde ze er aan toe, met die drie moest ik het doen dus ik kon maar beter voor drie positieve constructieve meningen kiezen want dat voorkwam het hunkeren naar andere meningen.

 

Kiezen was zwaar, nachten lag ik wakker en weifelde, woog alle meningen tegenover elkaar af.
Sommige gingen al een leven lang mee of waren maatschappelijk uiterst urgent.
Maar een lichter leven is ook wat waard.
Zuchtend hakte ik uiteindelijk de knoop door en koos er drie.
Meteen voelde ik me lichter, wat een opluchting!
Alle afgewezen meningen verbrandden we ritueel in de achtertuin onder het zingen van blije mantra’s.
 
Eind goed al goed.
Alleen ga ik morgen niet stemmen.
Geen enkel partijprogramma heeft het over de intrinsieke goedheid van de mens, de eeuwigheidswaarde van Leonard Cohen en het belang van amandelmarsepein.

 

16-3-2021

Vaarwel

Nawoord van een bureaustoel op het Hoornse strand

 

 
Doorgezeten vond hij me en ik knerste zei hij.
Natuurlijk heeft hij gelijk: mijn roze zitting oogt nog redelijk maar tientallen jaren rondjes draaien onder kantoorkonten hebben hun sporen achtergelaten.
Het hinderlijkste werd het steeds vreemdere geluid dat uit mij opsteeg als hij op me ging zitten.
Daar schrok ik zelf van maar hij nog meer: vaak schoot hij dan vloekend overeind en knoeide koffie op mij en de pc op zijn bureau.
En koffie in mijn binnenwerk, dat maakte mij roestig en het draaien steeds moeizamer, op en neer gaan lukte me al eeuwen niet meer.
Kortom: na jaren trouwe dienst naderde mijn einde.

 

Wandelaar: ik zie uw vragende blik: hoe ben ik hier beland en niet bij de afdeling grof vuil van het afvalstation?
Daar heeft hij voor gezorgd, hij is een groot voorstander van waardig ouder worden en stoelwaardig sterven.
Hij vroeg me wat ik wilde, nou dat wist ik wel!
Altijd als ik kreunde onder draaikonten droomde ik van een stil strand waar ik langzaam opga in de elementen .
Zoals vroeger bij de Indianen een oudere die zijn einde voelde naderen, zich afzonderde op een stille plek op een berg en daar de natuur zijn gang liet gaan.

 

Hij begreep me en bracht me naar de vloedlijn van het Hoornse strand op Terschelling.
We namen innig afscheid, toen liep hij, steeds omkijkend en zwaaiend, weg.
Ik weet niet hoe lang ik hier ben en zal blijven want het eerste wat van me afviel, was de tijd.
Met mijn vier poten verankerd in het zand waai ik met alle winden mee en word één met de zon, de maan en de getijden.

 

Zou Vasalis dit bedoelen toen ze schreef:
‘Het werd, het was, het is gedaan’?

 

 

24-3-2017
(het citaat komt uit de laatste bundel van Vasalis: ‘Sub finem’, het gedicht ‘De oude kustlijn.’)

Sprookhutspot

Esmees stiefmoeder heeft het weer eens op haar heupen.
Dat is slecht nieuws voor Esmee: het betekent dat ze nog harder moet werken dan anders, niet alleen moet ze stofzuigen en matten kloppen, maar vandaag ook ramen lappen en onkruid wieden.
Daarnaast moet ze elk uur de spiegel schoon poetsen waar haar stiefmoeder uren voor zit en speurt naar rimpels, vlekjes, mee-eters en haartjes.
Tussendoor doet Esmee snel boodschappen en kookt voor haar zeven zusjes, verwende dwergjes die alle zeven lijden aan een genetische fobie voor huishoudelijk werk.
Ze kookt een maaltje extra, dat is voor oma die, hoewel oud en zeer verzwakt, weigert in te trekken bij haar dochter en zeven kleindochters.

 

Esmee houdt ook oma’s huisje schoon en brengt haar elke dag een warme hap.
Als ze de maaltijd heeft geserveerd voor haar zussen en stiefmoeder, propt ze in de keuken wat restjes naar binnen, lijnt Wolf aan, het schoothondje van haar stiefmoeder, en gaat op weg naar oma.
Oma woont in het bos.
Tot voor kort verdwaalde Esmee regelmatig in de wirwar van bospaadjes, ze is namelijk tamelijk geografisch dement.
Maar gelukkig plantten oma’s enige buren, Gans en Hietje, onlangs broodbomen in een rechte lijn van hun huis naar de bosrand.
Aardig van ze, ze had ze graag bedankt maar op een dag waren ze ineens verdwenen, opgelost in lucht lijkt het wel, niemand weet waar ze zijn gebleven.

 

Het schemert al als Esmee met Wolf bij oma aankomt.
Snel warmt ze in de keuken de maaltijd op in de magnetron, voegt er een verse salade aan toe en loopt met het volle dienblad naar binnen.
Oma zit niet op haar vertrouwde plekje achter de geraniums.
Roepend loopt Esmee door het huisje en vindt haar in de slaapkamer.
Ze slaapt, wat heet, oma, die ‘prinses op de erwt’ wordt genoemd omdat ze zo licht slaapt, zaagt luid snurkend een bos om.
Wat Esmee ook probeert, roepen, schudden, knijpen, ze krijgt oma niet wakker.
Dan ziet ze de aangegeten appel op het nachtkastje en begrijpt waarom ze oma niet wakker krijgt: ze heeft gegeten van de appel en is getroffen door een allergisch coma.

 

Goede raad is duur, oma zal in geen honderd jaar vanzelf wakker worden, ze heeft een antigif nodig.
Kordaat gebiedt Esmee Wolf om bij oma te blijven, volgzaam kruipt Wolf naast oma in bed en begint haar te likken.
Esmee rent naar buiten, ondertussen 112 bellend.
Maar helaas, midden in het bos heeft ze geen bereik.
Hè wat lastig dat Gans en Hietje er niet meer zijn, die zouden haar vast geholpen hebben.
Paniekerig kijkt ze rond, waar zijn de prinsen op witte paarden als je ze nodig hebt?
Dan vermant ze zichzelf: een slimme meid redt zich zelf.
Ze rent, het lijkt wel of ze vliegt, zo snel gaat ze.
Onderweg maait ze kordaat een horde kikkers opzij die haar luid kwakend bespringen en een balkende ezel en een vuilwitte schimmel mept ze ook de berm in.
Opzij opzij opzij!
Bij de bosrand aangekomen, ziet ze een huis, hijgend drukt ze op de bel.
Als ze haar vinger terugtrekt, rinkelt de bel door, schel en onafgebroken.

 

Verbaasd schiet ze overeind, kijkt ongelovig om zich heen.
Drukt dan de wekker uit.
Het sprookjesboek glijdt onopgemerkt op de grond.

 

 
8-4-2017

Besmetting

Ik weet precies wanneer het gebeurde: afgelopen maandagmorgen!
In een schrijfgroep las ik de nieuwe weekopdracht: Schrijf een kort verhaal waarin je het woord Oxymoron gebruikt.
Ik hou van woorden dus zei hardop: ‘Oxymoron’, ik fluisterde het, proefde het op mijn tong.
En dat was de trigger, meer had het niet nodig: het nestelde zich in mijn brein.
Sindsdien giert het door mijn lijf.
Niets helpt, het overstemt talkshows, covidmaatregelen, Cohensongs, boswandelingen, gesprekken.

 

Erger nog: vanmorgen bleek het uitgezaaid: nu hoor ik het in alle woorden met o’s!
Zelfs dichten is geen remedie meer: de poëzieles over Cees Noteboom veroorzaakt jeukende o-vormige galbulten.

 

Ik belde de huisarts.
Langskomen mocht ik niet, zei hij, want hij kent deze virusvariant niet en kan dus ook niet inschatten hoe hoog het besmettingsrisico is.
Een geneesmiddel heeft hij niet, zijn dringende advies is: minstens twee weken anderhalve meterafstand houden van o-woorden.
En oordopjes dragen.
Nou ja zeg, hij begrijpt er werkelijk niets van: oxymoortjes in mijn oren!

 

Dus zoek ik zelf oplossingen.
Stofzuigen helpt enigszins, vooral als ik tegelijkertijd knetterhard ‘Zeg maar niets meer’ meezing met André Hazes.
Toch hoor ik zelfs daar doorheen nog een achtergrondkoortje dat vals dreunt: ‘Óxymórón óxymóhòhòhòrón!!!’

 

 

15-10-2020