’s Morgens in bed snuif ik je op, jouw slaaparoma
als je ons gapend wakker maakte, de ketel opzette
bij de gootsteen een kattenwasje deed, je gebit
in je mond frommelde, de ontbijttafel dekte.
Ik word je gewaar in het vleugje Vinolia rond
de appels afwegende vrouw op de groenteafdeling.
In het wolkje 4711 dat achterblijft als een late
bezoeker voor me langs schuifelt naar haar stoel.
’s Avonds als ik mijn ogen sluit ruikt mijn
huid zoals de jouwe rook bij je nachtkus op
mijn wang, een zoete zweem van woordloze
liefde zweet en Bros melkchocolade.
Tijd versmelt ons.