Vonk

Na een tweedaagse training in beleid en coördinatie vaardigheden rijden we terug.
Voldaan napratend, gezellige groep was het deze keer, veel lol tussen en na de programma onderdelen, ideeën opgedaan voor onze eigen organisatie.
Fijne en soms verrassende gesprekken met collega’s uit het land, boeiende vrouwen met elk haar eigen verhaal.

 

‘Zeg, die Annie vertelde dat ze smoorverliefd was, ik dacht dat ze een nieuwe vlam had maar toen ik vroeg op wie, zei ze op haar man, maar ze zijn al dertig jaar samen, belachelijk, dat kan toch niet, dan ben je toch niet meer smoorverliefd?’
Steun vragend kijkt ze opzij naar mij: ‘Dat is tegen die tijd toch allang voorbij? Bij ons wel hoor en bij jullie toch ook?’
Ik peins maar ben het niet met haar eens: ‘Nee, niet echt, die klik, die spanning van de eerste tijd, die sluimert nog steeds, wel meer op de achtergrond maar hij vlamt toch echt nog regelmatig op hoor!’
‘Zijn jullie nog net zo verliefd als in die eerste jaren? Daar geloof ik helemaal niks van.’
Mijn herinnering tovert meteen beelden tevoorschijn in mijn brein en ik grinnik: ‘O ècht wel.’
Ongelovig schudt ze haar hoofd: ‘Nee joh, daarvoor ken je mekaar toch veel te goed en al zo lang, daar zit geen greintje spanning of verrassing meer in, dat boek heb je echt wel uit na al die tijd.’
Ze zucht: ‘en dat is toch ook normaal? Na zoveel jaar? Ik geloof gewoon niet dat dat blijft.’
Ik begin over samen, over echte aandacht, over die vonk die de tijd overleeft.
Ze lacht me uit.

 

’s Avonds vertel ik over dit gesprek.
Eerst fronst hij zijn wenkbrauwen: ‘Wàt?’
Dan schuiven er peinsrimpels over zijn gezicht.
Ik heb geduld, nog even wachten.
En daar is hij: de blik die alleen ik ken.
Die warme, koesterende, ondeugende grijns.

 

Puberaal romantisch vond ze me.
Niet reëel.
Wereldvreemd.
Zo jammer dat ik geen woorden kon vinden voor onze vonk.
Woorden die ze begreep, herkende.

 

27-10-2024

Zelf doen

Hij wankelt voor de wastafel maar wil geen stoel.
Met langzame geroutineerde halen zeept hij zich in.
Ze zeemt de douche, ruimt handdoeken op.
Hij scheert zich zoals hij dat zijn hele leven deed.
Als ze klaar is met redderen en even naast hem staat, ziet ze het: zijn ogen zijn gesloten.
Zijn bevende handen bewegen het scheermes over het schuim maar raken het amper.
Ze weifelt, zegt niets, wendt zich af.
Weet: hij wil dit zelf doen.
Hem waakzaam volgend vanuit haar ooghoeken, vult ze de wasmachine.

 

Als hij klaar is, schuifelt hij, zwaar leunend op haar, terug naar bed.
Zit daar even hijgend tot ze hem zacht achterover duwt, zijn hoofd op het kussen legt en zijn benen zoals hij het graag heeft.
Hij trilt uitgeput.
Ze dekt hem toe.
Gaat naast hem zitten en pakt zijn hand.
Lang zitten ze zo.
Zwijgend.
Taal heeft hier geen woorden voor.

 

18-9-2024

Bagatel

Na afloop wandel ik opgelucht naar huis.
Het miezert maar de lucht is tintelfris, de nacht heeft de broeihitte verzwolgen.
Boomtakken, topzwaar van de laatste plensbuien, buigen diep naar de grond.
Donkergroen zijn ze maar ik zie nog geen spoor van de naderende herfst.

 

Mannen op imposante maaimachines snoeien perken en bermen.
De geur van vers gemaaid gras kringelt mijn neus in.
Op een bruggetje sta ik stil, adem diep in, mijn handen op de brugleuning.
Kijk rond, zie een meeuw op de leuning van de brug aan de overkant van de sloot.
Secondenlang bekijken we elkaar.
Blij fluister ik: weet je, die wortelkanaalbehandeling, die hoeft gelukkig niet.
Onbewogen staart hij me aan.
Strekt zich.
Vliegt statig weg.

 

Hij heeft gelijk.

 

12-9-2024

Opruimen

Jas ophangen tas tussen mijn voeten plankje uitklappen cappuccino to go erop roeren.
Leesbril smartphone oortjes.
Cohen, Yentl en de Boer, Karunesh.
Poëzie podcast.
Slokje koffie nu.nl dropje.
Wegdromen op ‘moving on.’
In stilte luidkeels meegalmen met ‘ik heb een man gekend.’
Slokje kaasbroodje slokje.
Boeiend gesprek achter me afluisteren binnenpretje smartphone notities openen steekwoorden noteren.

 

Amsterdam al leegloop spullen pakken verplaatsen naar een plek uit de zon.
Weer installeren mail fb insta reisplanner checken.
Zo mooi die wolken boven de weilanden koffie op.
Lezen luisteren doezelen.
Opschrikken ik ben er al.
Spullen verzamelen rugzak schoudertas.
Opstaan voor laten gaan knikje hier glimlach daar vriendelijkheid alom vandaag.
Koffiebeker broodzakje tissue afvalbakje overvol.
Meenemen?

 

Maar nee, dat hoeft niet van de NS las ik daarnet op het informatiebord in de coupé:
‘uit onderzoek onder 1000 reizigers blijkt dat mensen die hun afval opruimen zich minder snel vervelen.’
Maar ik verveel me nooit onderweg, geen seconde.
Dus ik kan het laten liggen?

 

25-8-2024

Plakken

Schrijven Online heeft elke week een schrijfthema ter inspiratie.
Deze week is het: ‘nog even blijven plakken.’
Natuurlijk dacht ik meteen terug aan deze onvergetelijke meester plakker:

 

 
Plakken

 

De dagen voor we verhuizen klust schoonvader, een welbespraakte Bourgondische Brabander, in ons nieuwe huis.
Terwijl wij in Nijmegen ons huisraad inpakken, stoomt hij in de flat aan de Trumanlaan in Utrecht het oude behang van de muur en plakt, stotend en kaarsrecht, de nieuwe banen in de hippe linnenlook van toen, de jaren zeventig.
Soms pauzeert hij een paar uur, pakt zijn schilderspullen in zijn rugzak, neemt de bus naar de binnenstad en tekent daar de mooiste plekjes.
Zoals de Pausdambrug aan de Oude Gracht:
Als hij op een middag terugkomt van zo’n tekensessie, ontmoet hij in het trappenhuis John en Ineke, onze nieuwe buren die hem meteen uitnodigen voor de maaltijd.
Die avond belt hij bij hen aan met in zijn ene hand een tweeliterkruik Spaanse sherry en in zijn andere een grote stapel:
– Albums met foto’s van zijn tekeningen en schilderijen van landschappen, stadsgezichten, portretten en naakten.
– Multomappen met zijn heraldische onderzoek naar gemeentewapens.
– Een paar lijvige ordners met zijn studie naar Romeinse nederzettingen in Nederland.

 

Hij laat zich de maaltijd goed smaken en onderhoudt John en Ineke ondertussen over wat hij deed en doet en illustreert dat met de albums, multomappen en ordners.
John en Ineke luisteren.
De uren vliegen voorbij.
Tegen elven hint John dat zijn wekker om zes uur afgaat.
Tegen twaalven verzamelt Ineke de glazen.
Tegen enen loopt John naar de badkamer en komt tandenpoetsend weer de huiskamer in.

 

Pas jaren later vertellen ze ons over deze avond.
En kunnen er gelukkig hartelijk om lachen: ‘Pas toen we de lampen uitdeden, vertrok hij. Echt, een geweldig aardige man maar we hebben het toch maar bij een keer gelaten.’

 

Dat begrepen wij.

 

26-7-2024

Spiegel

1970

 

Op onze laatste Ockenburg avond wordt er gedanst op het terras voor de campingwinkel.
Giechelend drentelen we rond, zouden er bekenden zijn?
Onze buren, de drie lolbroeken uit den Haag?
’s Avonds voor hun tent, tussen een grootse chaos van etensresten, kledingstukken en lege kratten, is het altijd party.
Ze wedijveren wie de beste mop vertelt.
Elke grap wordt gevolgd door uitbundig gelach, tot er een roept: ‘back home’, de tweede vult aan: ‘that’s right’ en de derde bast: ‘oh yeah!’
Ja het zijn vurige Golden Earringfans.

 

Daar slenteren de Oostenrijkers het terras op: de oogverblindend knappe Kurt die een oogje heeft op vriendin Lies en dat is wederzijds.
Helaas komen zijn vriend Thomas en ik niet verder dan een wederzijds ongeïnteresseerde blik.
Lies fluistert met Kurt, kijkt vragend naar mij.
Ik knipoog en gebaar dat ik me onzichtbaar zal maken.
Kan ik mooi nog even naar zee.

 

Op weg naar het strand ontmoet ik de Schotse jongen met wie ik gisteren in de campingwinkel bij het brood even babbelde.
Een leukerd met lang donker haar en prachtige blauwe ogen.
We zien elkaar tegelijk en houden allebei onze stap in.
Onze blikken vinden elkaar, glijden weg, vinden elkaar weer.
Ik denk: oh die ogen en tegelijk zegt hij: ‘oh your eyes.’
We lachen, ik krijg het warm, langs zijn neus loopt een zweetdruppel.
Hij staart, fluistert: ‘You’ve got that faraway look in your eyes again’ en zucht.
De negen voor Engels op mijn prille HAVO diploma helpt me: ik versta hem!
Maar ik bloos en ben zo in de war dat ik geen weerwoord weet, dat leerde ik niet in de klas.
Weer zucht hij: ‘I’m só sorry I’m leaving tomorrow.’
Ook dat versta ik.
Naarstig zoekend naar een antwoord verdiept mijn blos zich.
Ik moet nu echt iets zeggen.
Maar wat?
Ik hakkel: ‘I’m leaving too, so sorry yes.’

 

We zwijgen, ver weg op het campingterras achter ons zingen de Beatles ‘All you need is love.’
Voor ons verdwijnt het laatste zonlicht in zee en murmelen de golven.
Zijn ogen in de mijne.
Niet eerder voelde ik me zo dicht bij iemand.
Zo gezien.
Of het seconden duurt of minuten weet ik niet meer.
Met de jaren ontwerpt mijn geheugen een eigen tijdlijn met af en toe een eeuwigheid erop.
Dit is er een.
Hij neemt mijn hand.
Zijn hand voelt warm en vertrouwd.
En o zijn ogen.
Dan draait hij zich om, zwaait en loopt mijn leven uit.

 

2024
‘Ga voor de spiegel staan en kijk jezelf twee minuten aan, wat zie je? wie zie je? welke woorden gaan er door je heen? Schrijf ze op’ luidt de schrijfopdracht.  

 

Ik staar naar mijn gezicht, registreer rimpels, een vlekje, een bultje, een weerbarstige wenkbrauwhaar.
Dit werkt niet.
Ik zet mijn bril af, de oneffenheden vervagen, ik zie mijn ogen.
Ik staar, en ineens voel ik zijn blik weer.
En o zijn ogen.
Zijn warme hand.
Zijn stem: ‘You’ve got that faraway look in your eyes again.’
Ik voel me warm worden en blij.

 

1-7-2024

Calm after the storm

Hijgend zwoeg ik het duin op naar mijn bankje, veeg het zorgvuldig droog en ga zitten.
Achter me zoemt het verkeer op de boulevard in een ritme van rijden, afremmen voor overstekende strandgangers en weer optrekken.
Voor me zucht de zee, moe van het uren durende onweer van vanmorgen.
Ik zucht met haar mee, uitgeblust na een stormachtig jaar.
De lucht voelt klam na alle plensbuien.
Restanten stormwind vlagen om me heen, waaien al wat los ligt weg.
Een waterig zonnetje worstelt zich door het grijs.
Ik haal diep adem, hou even vast, adem langzaam uit.
Weer een jaar voorbij en wat voor een jaar.
Genietend lik ik van een bolletje stracciatella en een bolletje malaga ijs.
Eindelijk tijd voor zoet.  

 

 

26-5-2024

Levend

Iemand vroeg: ‘Wanneer voelde jij je heel erg levend?’

 

Een klaslokaal in Rotterdam op een septemberavond in 1980.
Ik ben zevenentwintig en na zeven jaar thuismoederen, ga ik op aandringen van man, weer naar school.
En daar, bij de eerste les sociologie van de MBO Sociale Dienstverlening, gebeurt het.

 

De docent vertelt over de thema’s die we de komende drie jaar gaan onderzoeken. Over sociale ongelijkheid, over migratie en integratie. Over sociale netwerken, in organisaties, in relaties, in families.
Hij geeft een paar voorbeelden: wat betekent het voor een mens dat hij is geboren en opgegroeid in een klein dorp? Of in een drukke stadsbuurt?
Ik ga rechter zitten, geboeid volg ik zijn verhaal.
Hij ziet mijn blik en vraagt mij: ‘Jij bijvoorbeeld, waar ben jij geboren? Opgegroeid? Wat kenmerkte voor jou het leven daar?

 

Blozend en bloedverlegen stamel ik wat, de vraag overvalt me.
Maar hij moedigt me aan, en dan rollen er woorden, zinnen uit mijn mond.
Geen idee waar ze vandaan komen maar ze stromen.
Het is alsof een tot dan toe slapend deel van mijn brein wakker wordt.
En meteen los gaat.
Die avond, al vertellend en luisterend naar verhalen van collega cursisten, vallen er kwartjes.
Een tsunami van vallende kwartjes, die de jaren daarna aanhoudt.

 

Tot die avond betekende leren: luisteren, het gehoorde en gelezene, in mijn hoofd stampen en reproduceren.
Schriftelijk bij examens en later ook in de praktijk, als leerling-verpleegkundige die de taken uit haar werkboekje moet uitvoeren en laten aftekenen.
Wat ik dacht, vond of ervaarde, maakte geen deel uit van leren.
Tot nu.

 

Waarschijnlijk oog ik aan het eind van de avond rustig, in de metro, de bus, lopend naar huis.
Maar mijn lopen voelt als dansen.

 

Als ik binnenstap, vraagt man, die weet hoe ik opzag tegen weer in de schoolbanken zitten maar dat desondanks erg stimuleert: ‘En?’
Ik straal en vertel honderduit.
Hij lacht: ‘Zie je nou wel?’

 

19-5-2024

Utrechtse nachtmerrie

Het is 1980, we zijn net verhuisd.
Naar een hoekhuis met een voor- en achtertuin.
Ik stop de kinderen in als man onder aan de trap roept: ‘buurman op tv.’
Snel kusje, ‘see you in the morning’, en naar beneden.
Daar zie ik onze oud buurman Guus uit Utrecht in Toppop.
Sjokkend op een pony playbackt hij: ‘Canyon to canyon’, in een omgeving die meer lijkt op de Soester duinen dan op een Amerikaanse canyon.
Maar het is Guus gelukt: hij heeft eindelijk een solohit(je)!
Ik gun het hem.

 

‘Canyon to canyon’ blijkt een ‘onehitwonder’, het staat in 1980 een paar weken in de top 40 en sindsdien belandt het een keer in de onderste regionen van de top 2000 en komt nu nog af en toe voorbij in programma’s met golden oldies zoals de Arbeidsvitaminen.

 

Altijd als ik het nummer hoor, brengt het me terug naar een zomernacht in 1977  (twee jaar voor Canyon to canyon uitkwam) in onze gehorige Utrechtse flat.
We slapen, ook jongste die veel last heeft van zijn zoveelste oorontsteking.
Tot stampende voeten in het trappenhuis de stilte verbreken.
De geluiden verplaatsen zich naar de flat pal boven ons.
Stemmen lachen en praten luid, voeten stampen door de kamers.
Pianotonen klinken, er wordt gejoeld, een gitaar zet in, tromgeroffel klinkt en buurman zingt.
Zoals vele nachten eerder weergalmen de symfonische rockklanken van buurmans band Solution boven ons hoofd.

 

Maar nu is mijn kookpunt bereikt, mede door de dagen en nachten met een ziek kind.
Ik schiet overeind, grijp de opnieuw huilende jongste uit zijn bedje, deponeer hem naast zijn vader in ons grote bed en fluister: ‘Hij is wéér bezig en nou maak ik er een eind aan!’
Man roept nog wat maar ik grijp mijn ochtendjas en ren op blote voeten naar boven.
Haal diep adem, bel aan.
Zonder resultaat natuurlijk, de muziek overstemt alles.
Ik hou mijn vinger een minuut op de bel.
Niks.
Dan begin ik te bonzen op de deur, minutenlang tot ineens de deur open gaat en buurman vrolijk roept: ‘Ha buurvrouw, kom binnen.’
Wàt?
Ik schreeuw: ‘Ik wil niet naar binnen, ik wil slapen.’
“Welterusten dan’ zegt buurman.
Hij heeft duidelijk geen idee.
‘Wij willen slapen maar wij kunnen niet slapen door deze herrie.’
‘Herrie? Je bedoelt onze muziek?’
Ik knik, verbijsterd, hij lijkt het echt niet te begrijpen, tranen rollen over mijn wangen.
Langzaam valt het kwartje bij hem.
Hij zegt sorry, vertelt dat hij met zijn bandje na het geweldige optreden van gisteravond nog even een kleine afterparty houdt.
Hij heeft er niet aan gedacht dat hij daarmee buren stoort want zelf is hij een nachtmens.
Sorry sorry sorry.
Hij klinkt ontwapenend eerlijk, ik geloof hem.
Zuchtend knik ik ‘oké’, druip af naar beneden en kruip in bed.
Luister hoe in het daaropvolgende uur nog een riedeltje klinkt, een drumsolo, een lachsalvo, gestopt na hard gesis.
Gestommel op de trap.
Om half vier is het eindelijk stil.

 

Nog altijd als ik ‘Canyon to canyon’ hoor, zoals daarnet in de Arbeidsvitaminen, zie ik ons weer tegenover elkaar staan in die zomernacht lang geleden: een machteloos huilende boze vrouw in ochtendjas op blote voeten en die bevlogen klaarwakkere gelukkige muzikant, nog helemaal in de roes van zijn optreden een paar uur eerder.
Ik snap ons allebei.

 

Enne, ik zing het nummer mee, vanzelf want het is gewoon een lekker nummer.

 

2-5-2024

Hey, that’s no way to say goodbye

In de schrijfgroep Ultrakorte Verhalen is deze week het thema: ‘Bezield’.
Een inkoppertje voor een LC-fan!

 

 

Bij de eerste tonen verstomt het geroezemoes.
Applaus zwelt aan.

 

Met een hand op zijn hart buigt hij naar alle kanten.
Dan zakt hij op zijn knieën.
Kijkt in opperste concentratie omhoog naar de hemel.
Omvat met beide handen de microfoon.
Sluit zijn ogen, buigt zijn hoofd.
Het applaus maakt plaats voor een bijna gewijde stilte.
Hij zet in:
‘I loved you in the morning, our kisses deep and warm.’

 

Na de laatste noot weer die onaardse stilte.
Seconden lang.
Tot hij zijn ogen opslaat, verward rondkijkt, verlegen lacht.
Voetgeroffel, applaus en spreekkoren barsten los.

 

Tranen glijden over mijn wangen.

 

2-4-2024