Mijn gebed

Voor Giny

 

Oktober 2018
Vandaag oogt Hans helder maar zwak als ik binnen kom.
We praten weinig, het belangrijkste is al gezegd.
Als Giny koffie zet, vraagt hij: ‘Wil je iets moois horen?’
Natuurlijk wil ik dat.
Hij pakt de afstandsbediening en zoekt een YouTube filmpje.
Terwijl we koffie drinken, luisteren we naar ‘Mijn gebed.’
‘Feike Asma op het orgel’ fluistert hij.
Hij gaat op in de muziek, zijn ogen glanzen, zijn lippen prevelen de woorden mee die D.C. Lewis zingt, zijn handen dirigeren het orgel.
‘Hoor je die trompetsolo, prachtig toch?’
Ik knik: prachtig.
Ik kijk hoe hij geniet.
Net als mijn vader toen dit nummer uitkwam, jaren geleden.

 

April 2019
Terwijl ik koffie drink, klinkt ‘Mijn gebed’ uit de radio.
Destijds, in de jaren zeventig, vond ik het een draak van een smartlap, vandaag drupt er iets over mijn wangen terwijl ik luister.
Ik denk aan ze.
Hans zag uit naar het hiernamaals, mijn vader vreesde het.
En ik, hoopvolle twijfelaar, fantaseer over een mooie oude kerk met een prachtige akoestiek waar ze Feike Asma ontmoeten, die voor hen de sterren in de hemel speelt.
Ze genieten.
Tot Feike opzij schuift op het orgelbankje en hen wenkt: het is jullie beurt.
Hoe dan hemelse orgeltonen klinken, perfect harmoniërend met twee mannenstemmen die ‘Mijn gebed’ zingen.
Met halverwege die weergaloze trompetsolo.
 
 
17-4-2019

Witte schande

Een tijdsbeeld uit 1972

 

– Mam, ik heb een jurk gehuurd, een lange, heel mooi.
– Je hebt hem toch wel een maat groter genomen, dat hij straks niet te strak zit? Met drie-en-een-halve maand toon je echt al hoor.
– Tonen? O, daar heb ik niet aan gedacht … Maar hij heeft een hoge taille en loopt gerend uit, dat valt best ruim.
– Zelf weten maar het is geen gezicht als hij op je buik te strak zit, je hebt toch geen wit genomen hè?
– Waarom niet?
– Doe niet zo stom, dat kan toch niet bij een moetje.
– Hij is gebroken wit. Hij staat me echt heel mooi.
– Ook dat nog, een moetje en toch een witte jurk, wat doe je ons aan, de buren zullen wel denken, en de familie?

 

26-7-2016

Trumanlaan 45, 1974 – 1980

Oudste, net een jaar, dribbelde naast me naar de winkels om de hoek, aan de Van Heuven Goedhartlaan.
Hij wilde niet in de wandelwagen: ‘Selluf lopen.’
Zijn mond stond niet stil en met zijn stralende lach scoorde hij leverworst en snoepjes bij de slager en de bakker.

 

Op de terugweg deden we de zandbak aan waar hij torens bouwde.
Binnen de kortste keren kende hij de weg en wilde daar alleen naar toe.
Lang hield ik dat tegen maar gaf uiteindelijk toe en keek hem na toen hij trots, vier jaar groot, alleen naar de zandbak stapte.
Vanaf het achterbalkon keek ik op de zandbak en zwaaiden we naar elkaar.

 

Op de Zeven Gaven School, twee blokken lopen op de Trumanlaan, genoot hij .
Tussen de middag kwam Massimo mee eten, ‘want zijn moeder is weg.’

 

Jongste werd geboren.
Op zijn eerste verjaardag sliep hij een nachtje in het ziekenhuis aan de overkant van de Trumanlaan, waar hij werd ontdaan van zijn amandelen.
Ik sliep niet, dacht dat ik hem hoorde huilen aan de overkant. Machteloos, want ouders die bij hun kind in het ziekenhuis bleven, daar was in die tijd geen denken aan.

 

Ontelbaar vaak liepen ze de zes stenen trappen naar onze flat op de derde verdieping.
Voorzichtig eerst, langzaam, tree voor tree, de leuning goed vasthoudend.
Maar al gauw springend, rennend, treden overslaand.
Ze speelden in de portiek, reden op hun skelter en driewieler op de brede stoep voor de flat.

 

Vandaag zag ik op tv zwaarbewapende antiterrorisme-eenheden een portiek aan de Trumanlaan in Utrecht bestormen.
Ik herkende die portiek.
 
18-3-2019                    

Vooruitzicht

Ik moet een nieuw bed en vraag of zoon wil meedenken.
‘Wat voor bed wil je?’ vraagt hij.
Dat weet ik: het moet groter, hoger en met een betere matras.
Ik peins.
Hij leest mijn gezicht en waarschuwt:
‘Je gaat niet zeggen dat dit je laatste bed wordt, hoor.’
Ik lach, ‘Oké, dan zeg ik het niet.’
Hij grijnst zuurzoet.

 

In de winkel test ik matrassen en luister met gesloten ogen naar het gesprek tussen zoon en verkoper.
Ze bespreken bed accessoires.
Hoofdbord? ‘Ja’, zegt zoon, ‘dat wil ze maar niet te groot en niet kitscherig.’
Nachtkastje? Verlichting?
‘Nee, dat wil ze niet’, hoor ik zoon zeggen.
Dan wijst de verkoper op een aanbieding: een set waterdichte moltons: ‘Die nemen ouderen er vaak bij.’
Hij kucht even en vervolgt bijna fluisterend: ‘met het oog op ‘ongelukjes op latere leeftijd.’
Het blijft stil.
Huh?
Ik open mijn ogen en zie zoon diep nadenken.
Ik kan mijn lachen niet onderdrukken: dood mag ik niet maar lekken is kennelijk wel een optie.

 

 
11-3-2019                   
 

Belletje trek door een bangeschijter

Eigenlijk durf ik niet maar niet meedoen leidt tot koorzang:‘Cora is een bangeschijter ‘hi ha ho, Cora is een bangeschijter hi ha ho.’
Dus sluit ik me, zo onopvallend mogelijk, aan in de achterhoede bij het clubje branieschoppers, geleid door miss Hitler.
Miss H besluit welke straat vandaag aan de beurt is.
Ik maak me klein maar toch valt haar oog op mij.
‘Jij eerst’, commandeert ze.
Ze hanteert een lijst van slachtoffers met oplopend pakrisico.
De eerste en gemakkelijkste is de dovige aardige oude mevrouw die slecht ter been is.
Mijn gemompelde ‘Dat vind ik zielig’, wordt weggehoond, ik moet eraan geloven.
Op de hoek van de straat kijkt het dadercomité kritisch toe, klaar om zich uit de voeten te maken nadat ik heb aangebeld en de deur open gaat.
Met lood in mijn schoenen kijk ik eerst of de aardige mevrouw voor het raam staat.
Ik zie haar niet en hoop dat ze niet thuis is.
Weifelend druk ik op de bel.
Er gebeurt niks.
‘Harder en veel langer’ schreeuwt miss H uit de verte.
Ik volg haar orders op en luister vervolgens vol wroeging naar het langzame ‘slif-tik-slof-tik’ van sloffen en stokken die naar de deur komen.
Pas dan maak ik me uit de voeten.
Op afstand zien we hoe de deur opengaat, mevrouw rondkijkt, ons in de verte ziet lachen, haar hoofd schudt en haar huis weer in gaat.
Gelukkig, mijn beurt is voorbij.
Maar ik juich te vroeg.
Aan het eind van de middag, vlak voor onze moeders ons binnen roepen voor het eten, moet ik opnieuw bewijzen dat ik niet bang ben.
En wel bij het meest riskante adres: hier woont een gezin waarvan de vader militair is. Als hij thuis is, komt hij gegarandeerd meteen de straat op om de boef te pakken die hem lastigvalt met belletje trek.
Panisch en schietgebedjes plegend, bel ik aan, wil wegrennen, struikel en word in mijn nekvel gegrepen door een grote harde hand.
’Zo, nou heb ik je, vind je het nou nog leuk om belletje te trekken?’
Uit mijn ooghoek zie ik dat de straat leeg is, mijn medeboefjes zijn opgelost in het niets.
Huilend roep ik dat het niet leuk is en dat het me spijt en dat ik het nooit meer zal doen.
Daar zal hij wel voor zorgen, dat ik het nooit doe, bast de reus in uniform en vraagt waar ik woon.
Het komt niet eens in me op om een verkeerd adres te noemen.

 

Hij is inderdaad aan de deur geweest.
Mijn ouders waren boos maar meer nog verbaasd.
Ongelovig, ze kenden hun bangeschijter, vroegen ze of ik dit helemaal zelf had bedacht.
Ik kreeg straf maar meer voor de vorm: de matteklopper raakte mijn schuldbewuste billen nauwelijks.

 

4-1-2016

Thierry

Oudste heeft een nieuw vriendje.
Na schooltijd spelen ze bij ons.
Ik kijk en begrijp hun vriendschap: ze maken moppen.
De een begint, de ander vult aan, waarna ze slap van het lachen van hun stoel vallen.
Ze spelen vaak bij ons: ‘Dat vindt Thierry leuk’, zegt oudste.
Toch gaan ze op een dag na school bij Thierry spelen.
Opmerkelijk snel is oudste terug.
Nooit staat zijn mond stil, nu trekt hij zich zwijgend terug tussen zijn legobouwsels.
Dat is merkwaardig.
Ik vraag hoe het was bij Thierry.
Met grote verbaasde ogen fluistert hij: ’Mama, zijn moeder praat niet. Ze schreeuwt.’
Hij is even stil, heeft het er zichtbaar moeilijk mee.
’Maar we kregen wel cola en chips.’
 
 
 
15-8-2018

Zie je nou wel

Doezelend draai ik me om.
Dut weer in.
Daar is hij.
Dat is lang geleden.
‘Zeg, ik zei dertig jaar geleden toch al dat je iets moest doen met dat schrijven? Of anders de politiek in? Maar schrijven vind je leuker zie ik. Goed bezig meissie. Nou dat boek nog.’ Zijn stokpaardje.
Ik grinnik. Mannen.
‘Zeg, kom je nou naar beneden, om je gelijk te halen? Heb je niks beters te doen daar?’
Die grijns.
Die knipoog.
Ik krijg het er warm van.
Word wakker.
Jammer.
 
Nog dagen wijkt de glimlach niet van mijn gezicht.

 

15-7-2018

Het schaakbordje

Een jaren vijftig huiskamer: een leunstoel voor mijn vader en een voor mijn moeder, onze plek was aan de grote ronde eettafel.
Mijn vader kan ik uittekenen in zijn stoel, half onderuit gezakt, een grijze ChiefWhipwalm zwevend om zijn hoofd.
Op de vensterbank links van hem liggen slordige stapeltjes post, kranten, en bladen.
Daar bovenop ligt het zakschaakbordje met de rode en witte stukken.
Wij mogen niet aan die stapels en aan het schaakbordje komen, mijn moeder ook niet, ze stoft er omheen.

 

Twee keer per dag wordt er post bezorgd, ’s morgens en ’s middags (echt waar!).
Ik kan net lezen, alles waar letters op staan intrigeert me en daarom vind ik het leuk de post beneden uit de brievenbus te halen en er in te neuzen voor ik het stapeltje aan mijn vader geef.
Elke twee weken zit er tussen de post een briefkaart met op de achterkant hiërogliefen.
Terwijl ik de trappen op loop, probeer Ik ze te ontcijferen maar het lukt niet.
Vervelend vind ik dat want ik zie hoe mijn vaders gewoonlijk wat norse gezicht, oplicht als ik hem de post geef en hij die kaart ziet.
Hij legt de kaart apart, opent eerst de andere post.
Als die is afgehandeld, pakt hij de briefkaart en het schaakbordje.
Eerst staart hij naar de stukken, dan schuift hij het doosje open, haalt er een rood of wit stuk uit of doet er een in.
Nadenkend leunt hij achterover, soms een paar seconden, soms onbegrijpelijk lang.
Dan doet hij een zet, pakt een briefkaart, schrijft zijn zet erop en geeft hem aan mij.
Ik mag hem op de post doen.

 

Jaren intrigeert die ceremonie me.
Ik wil die briefkaart begrijpen.
Ik wil weten waarom schaken zijn gezicht vriendelijker maakt.
Ik wil leren schaken.
Maar hij wil me geen schaken leren want: ‘Meisjes kunnen niet logisch denken.’
Hij leeft allang niet meer maar als ik naar zijn zakschaakspel kijk, zie en ruik ik hem weer. Hoor zijn stem.
En vind ik dat ik best logisch kan denken.

 

29-9-2015

Proef liggen

Ze vragen me het hemd van het lijf:
‘Bent u een rugslaper, of zij, of buik? Slaapt u kort, lang, licht, diep? Op schuim? Op klei? Of op water? Springvering misschien? Slaapt u elektrisch?’
Mijn mond valt open.
Ik heb geen idee.
Ik wil gewoon een lekker bed.
Ze fronsen, wisselen blikken uit.
Dan zegt de een: ‘Dan kunt u beter eerst proef liggen, mevrouw.’

 

Het eerste bed ligt verrukkelijk.
‘Heerlijk, dit bed wil ik hebben’, zeg ik genietend terwijl ik me uitrek.
Weer wisselen ze blikken uit.
Dan: ‘Dit bed is te zacht voor uw formaat, mevrouw.’

 

Zuchtend ga ik door met proef liggen.
Met gesloten ogen, om hun vragende blik te vermijden, lig ik op mijn zij, rol op mijn rug en draai weer terug.
De deinende variant maakt me zeeziek.
De puur natuurversie kriebelt.
De volgende verspreidt een doordringende kilte in mijn botten. Dat klopt, zeggen ze, het duurt even voor de matras lichaamswarmte opneemt.
Schielijk schiet ik overeind, ik wil een warm bed.
Op naar het volgende.

 

Dat bed is hard, wat heet, dit is een plank.
Mijn rug scheldt me uit.
Mijn schouders verkrampen.
Met mijn ogen dicht lig ik en besef: dit bed voelt als een doodskist.

 

Kreunend krabbel ik overeind.
Met verwachtingsvolle blikken vragen ze: ‘En mevrouw, een keus gemaakt?’
Ik knik: ‘Ja, in mijn kist wil ik die eerste.’

 

14-12-2018

Deja vu

Zoon is er.
Hij repareert stopcontacten, ontlucht de cv, hangt gordijnrails op.
We gaan op stap voor een nieuw bed voor mij.
Staan in de file.
Praten over auto’s, schrijven, relaties, perfectionisme.
’s Avonds gaat hij stappen met een vriend.

 

Als ik aan het eind van de avond me omdraai in bed, haalt de tijd me in.
Doezelen, dutten, overeind schieten, als vanouds wisselen ze elkaar af.
De oude tweestrijd herleeft: ‘Is hij er nou nog niet, trut ga slapen, ja maar wat als …’
Klaarwakker kijk ik uiteindelijk om zes uur voorzichtig om het hoekje.
Zie een man van vijfenveertig in diepe slaap.

 

Geen deur piepte.
Geen traptree kraakte.
Geen kuchje klonk.  
Hij kan het nog steeds.
Geluidloos binnenkomen.

 

2-12-2018