Kreukels

Ze trekt naden strak, zomen glad.
Haar rechterhand glijdt geroutineerd over mouwen, kragen, knoopsgaten.
Mijn linkerhand snapt de bewegingen niet, strijkt nieuwe kreukels.
 
‘Probeer het dan eens rechts’ zegt ze.
Mijn rechterhand kopieert onhandig haar bewegingen, strijkt valse vouwen.
Ze zucht.
Zakdoeken dan maar, die hoeven niet gestreken.
Ze vouwt de grote zakdoeken kaarsrecht in vieren, de kleine in tweeën, maakt stapeltjes, zet koffie.
Meezingend met de Arbeidsvitaminen zit ze onbeweeglijk op haar stapeltje.
Ik op het mijne.
Na de koffie is haar stapeltje glad, het mijne gekreukeld.
Ik heb niet stil genoeg gezeten.
 
Tegenwoordig strijk ik zingend alles glad.

 

12-7-2018

De handen van mijn vader

Zijn handen zijn zongebruind, zijn huid bruint snel, net als de mijne.
Zijn vingers zijn, anders dan de mijne, dun en knokig.
De wijs- en middelvinger van zijn rechterhand zien donker geelbruin, ook zijn nagels.
Hij rookt Chief-Whipsigaretten, haalt elke zaterdag een slof bij de sigarenboer.
Diep inhaleert hij, wacht even, blaast dan blauwe rookslierten uit die de kamer in zweven.
Als de sigaret bijna op is, klemt hij het peukje tussen zijn lippen voor een laatste, extra diepe haal, zijn mond strak, zijn wenkbrauwen gefronst.
Zijn linkerhand al uitgestrekt naar het pakje om de volgende te pakken.

 

Hij hangt, half onderuit gezakt, in zijn stoel.
Op de vensterbank links van hem en op de verwarming eronder, liggen slordige stapeltjes post, kranten, tijdschriften.
Wij mogen niet aan die stapels komen, mijn moeder stoft er omheen.
Als hij uit zijn werk komt, sorteren zijn handen de stapels: wat weg kan, gooit hij op de grond, op het bijzettafeltje rechts groeit de leesstapel.
Als hij de krant vasthoudt, blijft de sigaret tussen zijn rechter wijs- en middelvinger geklemd.
Door een Chief-Whipwalm heen leest hij Het Handelsblad.
Nooit komen er schroeigaatjes in de krant.
Hij leest geconcentreerd, vergeet de as in de altijd volle asbak te tippen.
Dan ligt er as op de grond rond zijn stoel en moppert mijn moeder.

 

Zelden raken zijn handen ons aan.
Strelen doet hij niet, slaan bijna nooit.
Op een avond zeg ik iets brutaals.
Hij schiet overeind, zijn rechterhand haalt uit voor een draai om mijn oren.
Maar ik draai mijn hoofd opzij, zijn vingers striemen mijn wang.
Een scherpe tabakslucht dringt mijn neus binnen.
‘En nou als de wiedeweerga naar je kamer jij.’
Ik schrik, kokhals, ren weg.

 

Jaren later, hij is al overleden, vertelt mijn moeder over zijn wroeging: ‘Kinderen sla je niet, dat hoort niet nodig te zijn.’
De klap herinner ik me.
Maar af en toe peins ik: wat voor brutaals zei ik?

 

Als valium zijn intrede doet in zijn leven, gaan zijn handen beven.
Er ligt vaak as op de grond naast zijn stoel.
Mijn moeder moppert niet meer.

 

16-6-2018

Dat jongetje

Dat jongetje gleed slap van de lach uit zijn kinderstoel als je hem kietelde.
Toen de dokter een dubbele oorontsteking constateerde en vroeg of zijn oren pijn deden, zei hij dat het een beetje kriebelde.
Hij schrok toen vriendjes zeiden dat kinderen als ze groot zijn het huis uit gaan, en vroeg ons of dat moest. Toen we zeiden dat dat wel beter was, besloot hij dat hij later gezellig naast ons kwam wonen.

 

Voor Louk is hij de liefste vader, zorgzaam, geduldig, alert.
Toen duidelijk werd dat Louk nooit zal lezen, vroeg hij of ik toch een ‘Omaboek’ wilde schrijven, omdat hij dat zelf zo graag wou lezen.
Ik begon te schrijven en hij is een van de redenen dat ik niet meer op hield: hij leest alles, stelt prachtige kritische vragen en groeit mee nu ik niet alleen proza maar ook gedichten schrijf.

 

Hij onderhoudt en vervangt mijn communicatieapparatuur, grijpt op afstand in als er iets vast loopt, legt keer op keer geduldig uit hoe alles werkt.
Toen mijn werkplezier ter ziele was, vroeg hij waarom ik niet stopte. Samen zochten we uit of dat financieel mogelijk was. De opluchting toen dat bleek te kunnen!

 

In 2008 gaf hij me op mijn verjaardag tickets voor het eerste Leonard Cohen concert sinds jaren: het begin van zes jaren waarin ik elf onvergetelijke Cohenconcerten bezocht, een aantal met hem horen bij mijn dierbaarste herinneringen.
Hij raakte ook besmet met het Cohenvirus en we ontwikkelden een eigen ‘Cohenjargon’: eens appte hij een foto waarop hij poseerde in zijn eerste net gekochte kostuum: ‘he’s just a lazy bastard living in a suit’ (uit: Going home).

 

Hij is net zo geografisch dement als ik: als wij samen op pad gaan, verdwalen we ondanks tomtom zo erg dat we in Brussel ooit een concert van Paul Simon misliepen. Gelukkig krijgen we een herkansing: ik duim mijn vingers blauw dat we het afscheidsconcert van Paul Simon de volgende maand in het Ziggodome op tijd weten te vinden.

 

Dat jongetje wordt vandaag 42.
Hij woont niet naast me.
Hij heeft een betere plek: in mijn hart.

 

16-6-2018

Onvergetelijke lach

‘Een glimlach kan er 1000 aansteken. Wees die ene.’ Saskia van Velzen

 

Begin 1974, toen zoon negen maanden was, verhuisden we van Nijmegen naar Utrecht.
In het nieuwe huis kreeg hij zijn eerste ‘grote’ bed.
Hij liep nog niet maar tijgerde behulpzaam voor onze voeten heen en weer toen we het bed in elkaar knutselden.
Toen het klaar was, klauterde hij erin, onderzocht het minutieus van hoofd- tot voeteneind en keurde het goed: hij rangschikte zijn knuffels langs de zijkanten, hondje Tommie op de belangrijkste plaats: zijn kussen.

 

De volgende ochtend kwam er geen geluid uit zijn kamer.
Merkwaardig want meestal stak hij, zodra hij zijn ogen opsloeg al enthousiaste betogen af tegen het stille gewillige knuffelpubliek.
Sliep hij nog?
Behoedzaam en zonder geluid te maken opende ik de kamerdeur, keek om het hoekje en zag een klein kereltje tevreden kroelen met zijn knuffels.
Even stond ik te genieten van die aanblik.
Toen ontdekte hij me en gleed er langzaam een gelukzalige lach over dat nog bijna tandeloze bekkie.
Zo’n intens gelukkige, gelukkig makende brede lach vol van overgave, waarbij de rest van de wereld even niet bestaat.
Een onvergetelijk moment waarop wij elkaar mateloos adoreerden.

 

Dat manneke wordt vandaag 45.
Als hij lacht, ziet iedereen een mannenlach.
Ik zie die lach van toen.

 

11-6-2018

Zijn stem

Ze miste zijn stem.
Dat lichte lachje, de liefkozende fluistering in haar oren waar haar huid direct op reageerde.
Dagen en nachten wachtte ze, luisterend naar de stilte.

 

Het waren niet haar oren die hem weer hoorden.
Het was haar hart waarin hij op een dag weer klonk.
Zijn woorden golfden door haar heen, rustten in zijn stoel, doken in de zakken van zijn ochtendjas, nestelden zich in zijn blauwe bodywarmer, murmelden aan zijn kant van het bed.

 

Gretig verzamelde ze zijn woorden en bewaarde zijn stem in haar hart.
Als een exquise kruid mengt ze hem door haar teksten.

 

5-6-2018

Donderend vakantieslot

Wekenlang is het, zelfs voor Spaanse begrippen, bloedverziekend heet en droog geweest.
Het lijkt saai: elke dag een strak blauwe lucht, maar ik kan er geen genoeg van krijgen.
Vandaag trekt de lucht Hollands dicht: een voorproefje, morgen gaan we weer naar huis.
Na een heerlijke vakantie in het vertrouwde appartement in Cala Salions, uitkijkend op en genietend van de zee.
Een paar weken vol van zon, zee, strand, musea, shoppen.
En lezen, stapels boeken hebben we verslonden.

 

Uitgerust pakken we de spullen in, met dat tegenstrijdige gevoel van ‘wat jammer dat de vakantie voorbij is’ en ‘hoe zou het thuis zijn?’
Licht gespannen bij dat laatste, want: is thuis alles goed gegaan?
De zonen verzekerden ons als we belden (‘jullie hoeven echt niet zo vaak te bellen hoor’), dat ze hun vakantiebanen deden en elke dag kookten en het huis was ook nog heel.
Maar ik weet zeker dat ik bij die woorden op de achtergrond een lachsalvo hoorde…

 

Als we aan het eind van de middag de tassen en koffers naar de auto dragen, ontploft de hemel in een warme wolkbreuk.
Het is geweldig!
We smijten de spullen in de auto, sluiten hem snel af en blijven dan genietend staan in een muur van warme regen.
Natuurlijk zijn we onmiddellijk doorweekt maar wat maakt het uit.
Drijfnat gaan we na een paar minuten weer naar binnen.

 

Terwijl we droge kleren aan trekken, barst boven de Middellandse Zee een gigantisch onweer los.
We halen de al opgeruimde tuinstoelen weer tevoorschijn, klappen ze uit en genieten daarna op het overdekte balkon van een uniek schouwspel.
Tientallen bliksemflitsen schieten van links naar rechts boven zee, van boven naar beneden, de donder raast er oorverdovend achter aan.
Uren duurt het maar dan schuift het onweer eindelijk over ons heen het land op en komt de hemel tot rust.

 

Wat rest is een ingetogen motregen die de hele nacht aanhoudt en ons, hoe passend, vergezelt op de terugreis.

 

9-10-2015

Touwtjespringen 2

Zal ik lezen of buitenspelen?
Dat was mijn dilemma toen ik tien was.
Maar in het touwtjespringseizoen was de keus niet moeilijk.
Voor touwtjespringen moet je alert zijn en een goede bewegingscoördinatie en een perfecte timing hebben.
En, hoewel bepaald niet lenig, niet snel en niet sterk, die dingen bezat ik wel.
Op een warme zomeravond na het eten ga ik met een groepje vriendinnetjes touwtjespringen.
Om beurten staat een van ons aan de ene stoeprand en een ander aan de overkant, het touw een paar keer om de pols gewikkeld, zij moeten ‘draaien.’
Begin jaren zestig kon dat nog in Amersfoort, als er een auto aan kwam of, elk kwartier, stadsbus 6 of 7, stopten we even.
We beginnen gemakkelijk: om de beurt (‘omstebeurt’) aan de ene kant in het touw springen en aan de overkant er weer uit.
‘In spin, de bocht gaat in, uit spuit, de bocht gaat uit’ zingen we erbij.
Wie te laat in het touw springt is af en moet draaien.
De volgende stap vergt meer snelheid en behendigheid: aan beide kanten springt tegelijkertijd iemand in het touw en er doorheen waarbij je moet zorgen dat je elkaar en het touw niet raakt.
Een grotere uitdaging is inspringen als beide touwen tegelijkertijd en tegen elkaar in worden gedraaid.
Dubbel zo moeilijk is het om dit met twee springers tegelijk te doen.
Wie dit het vaakste kan, heeft gewonnen.
 
Die avond lukt alles, niet eerder springen we samen zo goed.
De opwinding stijgt, het zingen en tellen klinkt steeds harder door de straat.
Ingespannen en bezweet springen we razendsnel, als in een roes, precies tussen de touwen door.
Mijn vest heb ik uitgegooid, het voelt of ik dans met de touwen in een vloeiende beweging.
Dan gebeurt het.
Een musje vliegt tegen het bovenste touw en knalt tegen mijn hoofd.
Het volgende moment lig ik languit op straat, het musje naast me, mijn voorhoofd, elleboog en knieën geschaafd, verdwaasd om me heen kijkend.
Geschrokken gegil om me heen, een moeder komt kijken wat er aan de hand is.
Iemand helpt me overeind.
Iemand pakt het musje op.
In een mum van tijd is de straat leeg.
Trillend strompel ik naar huis.
Schoonmaken onder de kraan, grote pleisters op grote schaafwonden.
Pas de volgende ochtend mis ik mijn vest.
Als ik naar school ga, zie ik het verfrommeld in de goot liggen.
Het touwtjespringseizoen is abrupt voorbij.
 
 
4-10-2015
 

Digitaal ontwaken

Eind jaren tachtig doet de pc zijn intrede in ons huishouden.
Een tijd hou ik me er verre van, ik ben volmaakt tevreden met mijn IBM typemachine met bolletje.
Dankbaar de vruchten plukkend van mijn op de Havo behaalde typediploma rammel ik daar blind en tienvingerig stapels notulen, jaarverslagen en scripties op weg.
 
Maar mijn mannen praten op me in: ‘Je loopt zo achter, met een pc werk je veel sneller en je kan ook opslaan.’
Ik begrijp niet wat ze zeggen maar laat me overhalen.
En zo maak ik begin jaren negentig voor het eerst een werkstuk op een computer.
Het gaat eigenlijk best goed, handig dat je hele stukken tekst kunt verplaatsen, en wissen en corrigeren is heerlijk simpel.
 
Tot de dag voor ik de eindscriptie van een opleiding moet inleveren. Terwijl ik het nawoord schrijf, wordt het scherm zwart.
Ongelovig staar ik er naar, dit kan niet waar zijn!
Maar het is waar, alles is weg. Ik druk op toetsen, er gebeurt niets.
Is de stroom uitgevallen, nee, lampen branden nog.
Foeterend denk ik ‘Wat een klereding, weg ermee, waar is mijn IBM, heb ik al mijn aantekeningen nog, red ik dat nog voor morgen als ik vannacht doorga.’
 
Panisch en in tranen bel ik zoon.
Hij komt. Verbijsterd kijk ik toe hoe hij aan de slag gaat met het apparaat.
Het is een van de eerste keren dat hij ergens zichtbaar veel meer van weet dan ik.
Ineens verschijnen er woorden op het scherm.
‘Heb je die scriptie opgeslagen?’ vraagt hij.
Niet begrijpend kijk ik hem aan, opslaan? Het is mijn salaris niet, en zelfs dat is nauwelijks onderhevig aan opslag.
‘Dan wordt het even zoeken’ zegt hij doodkalm en drukt weer allerlei toetsen in.
Daar verschijnt mijn scriptie, de volledige laatste versie.
Ik kan hem wel zoenen.
 
Maar hij moet even ernstig praten met zijn moeder.
Voor het eerst zijn de rollen omgedraaid en spreekt hij mij toe.
En pas dan dringt het tot me door dat een apparaat een geheugen kan hebben, net als een mens en dat alles wat je er in stopt ergens in dat geheugen wordt opgeslagen.
En dan leer ik over crashen, back-up, reset, control/alt/del, bestanden, opslaan, usbsticks.
Er gaat een wereld voor me open.
 
12-12-2015
 

Mac the Knife

Een jaar of zeven ben ik en speel bij oma, mijn moeders moeder.
Mijn moeder, enige dochter, heeft drie jongere broers, toen begin twintig en nog thuis wonend.
Ze hebben een platenspeler, een krakend bakelieten apparaat waar je met de hand de naald op de plaat zet.
Ik vind het fijn als de ooms plaatjes draaien.
Dat weten ze.
Die dag hebben ze een nieuw 45-toerenplaatje: Mac the Knife, van Louis Armstrong. En ze zijn in een melige bui.
Ik wil het nieuwe plaatje horen maar ze willen het alleen draaien als ik beloof niet bang te worden want wat ik ga horen is heel erg en echt gebeurd.
Natuurlijk beloof ik dat.
Ze zetten het plaatje op en terwijl het speelt vertellen ze met lage dreigende stemmen waar het over gaat:
‘Mac the Knife is een moordenaar, hoor je die trompetten, daar komt hij, hij steekt je overhoop met een mes en dan doet hij je in een zak met cement en begraaft je. Daar komt hij!’
Ik verstijf maar wil niet huilen want ik heb immers beloofd om niet bang te worden?
Lachend kijken ze toe en zetten het plaatje nog een keer op.
Weer dreigen ze:
‘Hoor je, daar komt hij!’
Panisch ben ik, ik begrijp er helemaal niets van: hoe kunnen ze lachen om een moordenaar met een mes die zo kan binnenkomen?
Dan komt oma uit de keuken de kamer in.
In een oogopslag overziet ze wat er aan de hand is, zet het plaatje af en trakteert haar zonen op een donderpreek:
‘Zijn jullie nou helemaal gek geworden om dat meidje zo bang te maken, je snapt toch wel dat ze jullie grappen niet begrijpt, foei, naar boven jullie.’
Daarna troost ze me: wat de ooms mij wijs maakten is helemaal niet waar, er zijn geen moordenaars en er is niks om bang voor te zijn.
Ze geeft me wat lekkers en zet me aan de grote tafel met mijn lievelingsboek: Het Grote Margriet Winterboek, vol puzzels, zoekplaatjes, kleurenplaten en verhaaltjes die ik net kan lezen.
Ik geniet.
 
Oma overleed korte tijd later. Maar altijd als ik Mac the Knife hoor, denk ik aan haar.

 

 6-12-2015

‘Stromende bergbeekies’

Voor Koot-en-Biekenners
 
Een avondklas eind jaren tachtig.
De psychologiedocent verklaart het begrip euforie en geeft voorbeelden.
IJverig maak ik aantekeningen.
Tot ik hoor:
‘En wat ik dan allemaal zie, jôh, cirkels, sterre, vuurwerk.’
Mijn pen valt uit mijn handen en schaterend roep ik: ‘Belle, stromende bergbeekies, gevulde koeke.’
Hij: ‘Bliksem, lammetjes, blauwe zwaailichte.’
Ik: ‘Mooi, móóói!’
Pas dan kijk ik om me heen en zie de verbazing bij mijn klasgenoten. Onbegrip druipt van hun gezichten: Wat gebeurt hier? Wat hebben die twee ineens? Waar gaat dit over?
 
Ik bloos diep.
Dan pas liggen zij dubbel.
 
 
4-9-2016