Markant

Zijn knellende omhelzing, de sigarenwalm, zijn keurende blik.
Hij komt naast me zitten op de bank, zijn arm zwaar op mijn schouder.
Vraagt hoe het gaat, kijkt naar mijn mond.
Wijs geworden, hou ik mijn antwoord kort.
Hij knikt, zet zijn gehoorapparaat aan en vertelt.
Over zijn belevenissen van de afgelopen weken, over zijn onderzoek naar de resten van Romeinse nederzettingen in Europa.
Af en toe vraagt hij ‘Wist je dat …?’ maar verwacht geen antwoord.
Als hij klaar is, klikt hij zijn gehoorapparaat uit, steekt een sigaar op, inhaleert diep, blaast zichtbaar genietend de rook uit, staat op en verdwijnt achter zijn bureau.

 

Jaren zwijgt hij in zijn rolstoel na de hersenbloeding.
De logopediste die hem wil helpen bij zijn spraakproblemen, haakt af: bij alles wat ze voorstelt, draait hij zijn hoofd weg.

 

7-7-2021

Eendjes voeren

Het is 1975, oudste is twee en logeert een paar dagen bij mijn ouders die dol op hem zijn.
Als we hem weer ophalen, vertellen ze wat een gezellig ondernemend spraakzaam manneke het is.
Zo gingen opa en kleinzoon regelmatig naar de vijver in het Randenbroekerbos.
‘Om eendjes te voeren’ vertelt opa grinnikend, ‘maar die kwamen er bekaaid af, het meeste brood at hij zelf op.’
‘En o ja, hij heeft er ook een keer natte voeten bij gehaald’ vertelt hij, ‘maar daar heeft hij niks aan over gehouden hoor.’
Zo was dat gegaan:
Bij de vijver aangekomen haalt opa de zak met oud brood tevoorschijn en geeft kleinzoon, die in de wandelwagen zit, stukjes aan om naar de eenden te gooien.
Kleinzoon vindt dat even leuk maar kan vanuit de wagen niet ver gooien, hij wil er uit om dichter bij de eendjes te zijn.
Dat kan geen kwaad, vindt opa en tilt hem uit de wagen.
Minutenlang staan ze hand in hand bij de vijverrand en voeren de samengedromde, luid snaterende eenden.
Het duurt even voor opa beseft dat hij dieper dan gebruikelijk moet doorbuigen om het handje van kleinzoon vast te houden.
Als hij naar beneden kijkt, ziet hij waarom: kleinzoon staat al de hele tijd niet op de rand voor de vijver maar tot aan zijn enkeltjes in de vijver.
Waarna opa nuchter bedenkt dat het warm is, kleinzoon kennelijk geen last heeft  van zijn natte sokken en schoenen en het geen zin heeft hem er nu ineens uit te halen, daar schrikt hij maar van.
Dus voeren ze de eendjes tot het brood op is, dan tilt opa kleinzoon uit het water en zet hem met druipende schoenen en al in de wagen.
Kleinzoon, net zo laconiek als opa, geeft geen sjoege, en zo gaan ze weer op huis aan.

 

Opa leeft al lang niet meer.
Zoon is ver in de veertig.
Er is geen foto van maar dat hoeft ook niet, het beeld staat onuitwisbaar in mijn geheugen gegrift: die lange grijzende man op het gras, hand in hand met dat jongetje dat tot zijn enkeltjes in de vijver staat, terwijl ze eendrachtig samen de eenden voeren.

 

9 juni 2016

Winter op bed

De coronabeperkingen worden langzaam ingetrokken.
Vakanties komen weer in het vooruitzicht, vrijuit winkelen, sporten, elkaar opzoeken.
Een verademing waarbij me weer de verschillen in beleving tussen mensen opvallen.
Het doet me terugdenken aan mijn ‘winter op bed’, gelukkig al weer lang geleden:

 

Die herfst verschuift een tussenwervelschijf in mijn rug en breekt af. De resten wringen zich in een zenuw.
Die winter lig ik maanden in bed, thuis, in het ziekenhuis, thuis.
Buiten gaat het leven door, binnen regeert pijn.
‘Vlieg je niet tegen de muren op?’ vraagt ze terwijl ze zorgvuldig mijn teennagels vijlt.
Dat valt mee, ik vlieg niet, ik zweef, dankzij de morfineroes, in het luchtledige.

 

Na de operatie herrijs ik in een wereld die nieuw lijkt.
‘Zullen we gaan shoppen?’ vraagt ze, als ze mijn was brengt, ’dat heb je vast vreselijk gemist.’
Maar shoppen was niet wat ik vreselijk miste.
Dít miste ik: met pijnloze benen lopen in de lenteregen, ogen gesloten, druppels oplikkend met mijn tong.
Vaak en lang.
Meer niet.

 

19-5-2021

Verkenning

Pratend over buren en zieke familieleden sopt ze kaneelbeschuitjes in haar thee.
Luisterend geniet ik van mijn appelpunt.
Het duurt even voor ik besef: er klopt iets niet.
‘Is er wat?’
‘Nee hoor, hoezo?’
Ze vervolgt met de supermarktaanbiedingen, GTST-ontwikkelingen.
Ineens weet ik het: haar eigen kwalen ontbreken vandaag.
‘Mam hoe gaat het met jou?’
Ze draait haar theekopje, kijkt weg, ‘Hoe zou je het vinden als ik…’
Ze kleurt.
Hmm, ze is de opvliegers toch voorbij?
‘Als je wat?’
‘Nou, eh, een man. Maarre, natuurlijk zou hij nooit je vader zijn.’
Het rood zakt haar blouse in.
‘Mam, geweldig, meteen doen!’

 

Lang geleden was dit.
Achteraf besef ik dat ze misschien alleen nieuwsgierig was hoe ik hier over dacht want realiteit is het nooit geworden.

 

 
 
30-8-2018

Herinneringen aan Tineke

Wij, mijn collega en ik, voerden selectiegesprekken met belangstellenden die vrijwilliger wilden worden bij onze stichting Vrijwilligers Terminale Zorg.
We trokken een uur uit voor een serieus gesprek waarin we zochten naar wat een vrijwilliger terminale zorg moet bezitten: compassie, luistervaardigheid, gezond verstand, tijd.
Soms was een uur niet genoeg.
Soms, zoals in 2006 bij jou, Tineke, wisten we al na vijf minuten: jou willen we er graag bij hebben.
En jij had er ook zin in, na vele jaren als directiesecretaresse richtte je je op vrijwilligerswerk.

 

Als ik de jaren daarna een intake had gedaan en de vrijwilligerslijst langs liep wie geschikt en beschikbaar was voor deze cliënt en zijn naasten, kwam ik vaak bij jou terecht.
Bijna altijd had of maakte je tijd en vaak hoorde ik achteraf hoe blij familie was geweest met jouw aanwezigheid: hoe je onopvallend, vriendelijk en zorgzaam afstemde op wat er nodig was: rust bracht je, soms een gesprekje, je hield een hand vast als iemand bang was.
Je werd een van de pijlers in de altijd wisselende vrijwilligersgroep, iemand waar we altijd op konden rekenen.

 

Geduldig was je en je voelde goed aan wat iemand nodig had.
Nuchter was je ook, behalve die ene keer …
Een autoriteit op het gebied van palliatieve zorg beweerde op een thema-avond die je bezocht, dat mensen in de terminale fase het beste in een hospice kunnen verblijven want volgens hem was thuisblijven te zwaar voor de mantelzorg.
Hij ging volledig voorbij aan de wens van velen in die fase om thuis te sterven, wat met hulp van mantelzorg, thuiszorg en VTZ-ers meestal goed is te organiseren. Verontwaardigd vertelde je me zijn visie.
Ik vroeg je het op papier te zetten en bewerkte je verhaal tot een artikel dat door landelijke media werd opgepakt.
Tot ongenoegen van de spreker kwam de wens van de terminale mens om thuis te sterven voor het voetlicht.
Je was er blij mee.

 

In de loop van de jaren leerden we elkaar beter kennen.
We ontdekten onze gezamenlijke liefde voor taal, we herkenden het rode potlood in elkaars hoofd en begrepen het volledig.
Jaarlijks schreef ik het VTZ-jaarverslag en op een keer vroeg ik je of je het concept wilde nakijken.
Dat deed je, graag, secuur en snel.
Een paar dagen later namen we je gecorrigeerde versie door, liepen langs de vergeten spaties, ontbrekende leestekens, spelfouten, discussieerden over een komma en zochten de regels voor het gebruik van hoofdletters op.
Gesprekken tussen twee taalfanaten waren dat, ik genoot ervan.
En altijd spraken we af: ‘volgend jaar proberen we het weer hoor, het moet een keer lukken: een foutloos jaarverslag.’
Het lukte bijna: in het laatste jaarverslag voor ik in 2014 stopte bij de VTZ, ontbrak alleen ergens een punt.

 

Daarna hielden we contact, Martha, jij en ik zochten elkaar af en toe op.
Bij de koffie praatten we bij, haalden herinneringen op aan de VTZ, spraken over boeken, wisselden tips uit.
Door jou heb ik de boeken van Jannie Regnerus leren kennen, van Jocelyne Saucier, van Robert Seethaler en niet te vergeten Nino Haratischwili.
Allebei lazen we alles van Maarten ’t Hart en spraken over zijn taal, zijn schrijfthema’s.

 

En Tineke, wat leefde je mee toen ik ging schrijven, je werd een trouwe lezer van de verhalen en gedichten op mijn site.
Je reageerde niet op mijn site of op Facebook, waar anderen konden meelezen.
Niet erg, nu koester ik de mailtjes waarin je in twee of drie zinnen, vaak ontroerd,  vertelde wat je raakte in een verhaal of gedicht van mij.

 

Drie jaar geleden werd je ziek en onderging bewonderenswaardig moedig zware behandelingen.
Toen die succesvol bleken, bleef je toch voorzichtig in verband met de nawerkingen van de medicatie en de coronarisico’s en -beperkingen.
Daarom aarzelde ik vorig jaar november maar vroeg het je uiteindelijk toch: ‘Vind je het leuk om de correctie te doen van mijn bundel Dichterbij? Voor ‘old times sake?’
Natuurlijk hadden we het toen eerst over de wildgroei aan Engelse uitdrukkingen in de Nederlandse taal maar daarna zei je meteen dat je het geweldig vond om deze klus op je te nemen: juist omdát je tussen behandelingen en beperkingen door aan huis gebonden was, had je zeeën van tijd.
Je iets geven voor je werk mocht ik niet, natúúrlijk niet!
Alleen een door de auteur gesigneerd exemplaar wilde je wel, of vooruit: twee exemplaren misschien?
Zo gebeurde, ik mailde je mijn 99 verhalen en gedichten en kreeg ze vier dagen later, als vanouds minutieus gecorrigeerd, terug.
Net als destijds met het VTZ-jaarverslag, namen we ook nu weer alles samen door.
Ik genoot, jij ook zei je.
Eind februari jl. stuurde ik je de eerste twee exemplaren van mijn bundel ‘Dichterbij’, met je naam in het colofon en voorin een warm dankwoord.
En een groot veldboeket.
En excuses voor tóch ergens een foute regelafbreking en die overbodige d …
Waarna we naarstig zochten hoe we die nou toch over het hoofd hadden kunnen zien. Toch weer niet foutloos …

 

Je hebt nog een paar weken kunnen genieten van mijn veldboeket.
Toen zette je ziekte een punt achter je leven.

 

Op 24 april verzorgde je broer Herman je uitvaart, een prachtig samengaan van muziek en herinneringen dat ik (ivm de coronabeperkingen) thuis via een livestream intens meebeleefde.

 

Lieve Tineke, er komt geen kans meer om nog eens samen te werken aan een ‘foutloos’, maar wat laat je me mooie herinneringen na!
Ik zal je missen.

 

4-5-2021

Mansplaining

De dag dat haar collega zich opnieuw ziek meldt en ze beseft dat haar structureel overwerken dus nog langer zal duren, knapt er iets in haar.  
Het antwoord van het bestuur op haar verzoek om ondersteuning kan ze onderhand dromen: de middelen voor ziektevervanging zijn beperkt, de subsidiënt voorziet daar niet in en de eigen reserve is bestemd voor calamiteiten.

 

Als ze verslagen in de trein naar huis zit, flitst de gedachte ineens door haar heen: je kan het oplossen op de oude manier maar misschien is er een andere aanpak: is het na tien jaar niet eens goed om te kijken naar een andere functie?

 

Thuis legt ze de tegenvaller op tafel, en haar oplossingen: wéér een lange periode van structureel overwerken of die andere stap: een nieuwe baan.
Ze zijn er snel uit, dit is het moment om een volgende stap te zetten.
Een andere baan zoeken en dan opzeggen of  …
Ze besluiten de volgorde om te draaien: ze neemt nu ontslag en zal daarna kijken naar een andere baan.
De opluchting die ze voelt als ze haar ontslagbrief schrijft, is veelzeggend: dit is een goed besluit.

 

De dag daarna stappen twee bestuursleden haar kantoor in, de ene gaat tegenover haar zitten, haar brief in de hand.
De ander blijft staan, kijkt op haar neer.
Met ernstige gezichten zeggen ze dat ze haar onverwachte ontslagaanvraag als directeur betreuren.
Dan fronsen ze, wisselen blikken uit en vragen haar:
‘Weet je wel dat je geen ww krijgt als je zelf ontslag neemt?’
De ene pakt het cao-boekje en bladert erin, wijst iets aan: ‘Zie je wel?’
Verbijsterd zegt ze dat ze dat uiteraard weet.
Weer die blik tussen hen.
Dan vraagt de staande, neerkijkend op haar: ‘Weet je man wel dat je ontslag hebt genomen?’
Ze gelooft haar oren niet, vraagt: ‘Hoe bedoel je?’
Hij herhaalt de vraag en voegt er aan toe: ‘Vindt hij het goed?’
Wàt?
Woede vlamt op in haar, ze schiet overeind, zit kaarsrecht, haalt diep adem.
Met vlammende ogen zegt ze dat dit uiteraard een gezamenlijk besluit is maar so wie so geen gespreksonderwerp hier.
Als ze ziet dat ze haar willen onderbreken, vervolgt ze met haar visie op de afronding van haar taken en haar afscheid van de organisatie.
Ze luisteren zwijgend, wisselen af en toe weer die blik.
Als ze is uitgesproken staat ze op en opent de deur voor hen.

 

Haar afscheid een paar maanden later is hartverwarmend.
Er worden gedichten voorgedragen, dierbare en hilarische herinneringen opgehaald,  een lied gezongen, ze krijgt een herinneringsboek en wordt bedolven onder warme woorden.
Aan het eind, haar man trots naast haar, bedankt ze vrijwilligers, staf en bestuur geëmotioneerd voor dit prachtige afscheid.
Meldt terloops dat ze een andere baan heeft maar dat ze hen en haar tijd hier nooit zal vergeten.

 

 
Maart 2021:
Vrouwelijke ministers en staatssecretarissen melden in de media dat ze in vergaderingen regelmatig in de rede gevallen of afgekapt worden, vaker dan hun mannelijke collega’s en meestal door premier Rutte.
Soortgelijke voorbeelden volgen uit andere sectoren.
De term mansplaining valt: een man die iets op een neerbuigende manier aan een vrouw uitlegt.

 

 
Ze leest het en glashelder verschijnt op haar netvlies de scene met de twee bestuursleden in haar kantoor, ruim twintig jaar geleden inmiddels.
Dat was het!
Er is een woord voor!

 

 
11-3-2021
 

Nader

Terwijl ze aan komt lopen, witte jas, mondkapje, noemt ze mijn naam en maakt een uitnodigend handgebaar.
Samen lopen we naar haar spreekkamer.
Als we zitten, vraagt ze hoe het gaat.
Ik hoor haar stem, kijk naar haar ogen.
Begin een zin, stop halverwege, zeg: ‘Ik heb u nog nooit gezien zonder mondkapje.’
Ze schuift haar mondkapje naar beneden.
Haar mond past bij haar ogen.
Ze kijkt me aan, vraagt: ‘Wat vertelt uw huid?’ 
Niet eerder vroeg een dermatoloog dat.
Ik denk na.
Ze denkt mee.
Samen luisteren we naar mijn huid.
Hij geeft een ferm advies.
Hij heeft gelijk.

 

Ze kijkt niet op haar horloge na vijf minuten.
Ook niet na tien minuten.

 

‘U bent zo anders’ zeg ik, als we zijn uitgesproken en ik opsta.
Ze lacht: ‘U ook.’

 

 
16-2-2021

Cruciale woorden

Na dertig jaar samen overlijdt hij en ben ik alleen.
Hoewel ik een jaar wist wat ging komen, overvalt de diepte van het verdriet me toch.
Het huis voelt leeg, alles staat op dezelfde plek maar niets is meer zoals het was.
Werken gaat niet, mijn werkgever begrijpt dat, zonder ziekmelding geeft hij me de tijd om te herstellen.
Collega’s sturen lieve kaartjes en drukken me op het hart goed voor mezelf te zorgen.
 
Na een paar weken overvallen huilbuien me minder vaak, soms lukt het zelfs om ze even uit te stellen.
Tijd om koffie te drinken op het werk.
Ik word warm ontvangen, het medeleven en de afleiding doen me goed.
Na een uurtje sta ik moe op, dit is voor vandaag voldoende.
Collega’s groeten en gaan weer aan het werk.
De collega die in mijn afwezigheid mijn taken waarneemt, komt naar me toe.
‘Hoe gaat het nou echt?’ vraagt ze.
Ik zeg dat ik het zwaar vind maar door ga.
Ze vraagt: ‘Ga je verder omdat je wilt of omdat je moet?’
Die vraag raakt: ga ik verder omdat het moet, omdat mijn hart doorklopt? Of omdat ik echt verder wil met mijn leven?
Ik besef: ik ga verder omdat het moet, op de automatische piloot.
Haar vraag haakt zich in me vast.
In de maanden daarna vraag ik mezelf steeds vaker: moet ik dit of wil ik dit?

 

Die vraag wordt een keerpunt: langzaam wint het willen van het moeten.
Het grote verdriet wordt het startpunt voor een ander leven: ik reageer impulsief op een vacature in een streekblad en wordt meteen aangenomen als coördinator vrijwilligerswerk in de terminale thuiszorg.
Kort daarna begin ik aan de ‘V.O.-opleiding Supervisiekunde en andere begeleidingsvormen’ die al jaren op mijn to-do-lijst staat.

 

Tien jaar later kom ik op een symposium die collega tegen.
Ze herkent me nauwelijks.
Ik vertel haar over de impact die haar vraag op me had, en bedank haar.
Ze glimlacht weifelend, ze herinnert zich ons gesprek niet en die opmerking al helemaal niet: ‘Heb ik dat gezegd? Goh.’

 

 

11-2015

‘Just a lazy bastard, living in a suit’

Voor Rik

 

 
Gedoucht wordt er wel, maar hoe vaak, dat ontgaat ons.
De kapper is uit beeld verdwenen, haren worden verzameld in een staartje.
Puistjes verdwijnen onder lagen Clearasil.
Scheren, hoezo? Soms, na aandringen, wordt het pluizige dons op kin en bovenlip verwijderd.
Gedragen kleren tijdig in wasmanden deponeren is een brug te ver. Ze liggen verspreid in het hol waar daglicht een zeldzaam verschijnsel is geworden en worden opgediept als er niets schoons meer in de kast ligt.
Dit is het uniform: vuile jeans, versleten t-shirts, bedrukt met heavy metal iconen, ruikend naar sigarettenrook, vol zweetvlekken van het voetballen en smeervlekken van het plakken van fietsbanden die op mysterieuze wijze dagelijks lek lijken.

 

Soms als ik, op weg naar mijn werk in Spangen in Rotterdam, een groep op straat hangende junks passeer, schrik ik.
Meen contouren te herkennen, een blik, een t-shirt.
Vertraag mijn stap, tuur, het zal toch niet?
Als ik dit ’s avonds aan tafel vertel, word ik vierkant uitgelachen maar ook gerustgesteld: maak je niet druk, alle vrienden lopen er ook zo bij, gewoon iedereen, dat is ín.
O, echt? Nou, oké, als jullie het zeggen.

 

Jaren later open ik een appje.
Een foto glanst me tegemoet: een knappe jonge man, gladde huid, een trendy kort geschoren hoofd, in een perfect gesneden maatpak, een hippe stropdas.
Een grijns van oor tot oor.
Mijn mond valt open, nee, echt?
Hij reageert meteen, met een smiley en een knipoog en: ‘op weg naar een sollicitatiegesprek.’
En daarna, want dit is de zoon met wie ik in de afgelopen jaren vele concerten van Leonard Cohen heb bezocht, citeert hij: ‘Just a lazy bastard, living in a suit.’

 

Een trotse blije moeder stuurt een duimpje en een hartje terug.

 

 

2-12-2020

Hijnog

Meneer Van V is een schaakmaat van mijn vader, ze schaken allebei bij ‘Ons Genoegen.’
Elke dinsdagmorgen komt hij bij ons.
Mijn moeder geeft hem koffie, ze zitten aan de grote tafel en praten over ditjes en datjes, het weer, de laatste schaakwedstrijd.
Uit zijn borstzak pakt hij een potlood en een boodschappenboekje en opent dat.
Met zijn potlood boven aan de bladzijde begint hij: ‘Hijnog thee? Hijnog koffie? Hijnog margarine? Hijnog kaakjes? Hijnog limonade?’
Mijn moeder, knikt, denkt na of schudt haar hoofd.
Als ze haar hoofd schudt, vraagt hij ‘hoeveel?’ en schrijft iets in het boekje.
Minutenlang gaan ze zo door.
Dan klapt hij het boekje dicht en vertrekt.
Als hij weg is, vraag ik aan mijn moeder wat hijnog is maar ze begrijpt mijn vraag niet.

 

’s Middags brengt meneer Van V twee grote dozen vol met boodschappen.
Ik mag de boodschappen uitpakken en opruimen.
Terwijl ik dat doe, lees ik zorgvuldig de verpakkingen, dat gaat langzaam, ik kan nog maar net lezen.
Mijn ogen speuren naar het woord hijnog maar ik zie het nergens staan, ook niet bij de moeilijke woorden onder ‘ingrediënten.’
Wel staat op alle boodschappen: De Spar.

 

Tientallen jaren later komt deze herinnering terug in mijn gedachten en besef ik: Heb je nog!
Hijnog is heb je nog!

 

5-11-2020