Drie minuten

Rammelend op zijn laptop, gebaart hij naar het onderzoeksbed: ‘Gaat u maar lekker op bed zitten.’
Het bed zit niet lekker.
‘Hoe gaat het?’
Ik vertel zijn rug hoe het gaat.
Zijn achterhoofd knikt, zijn vingers rammen op de laptop.
Hij mompelt iets.
‘Wat zegt u?’ vraag ik zijn rug.
‘Herhalingsrecept doen en maar weer een uvb-kuur?’
Ik knik.
‘Wat zegt u?’ vraagt zijn rug.
‘Dat is goed’ zeg ik.

 

Zes jaar geleden maakten wij kennis.
Hij vroeg geïnteresseerd naar mijn achtergrond, werk, hobby’s.
Vertelde over zijn opa, de laatste sigarenmaker in Kampen.
Vertelde een mop waar we allebei hartelijk om lachten.
Sprak over zijn promotieonderzoek naar een nieuwe aanpak van psoriasis.
Gaf uitgebreid antwoord op mijn vragen.
Bekeek mijn huid handenwrijvend: ‘Daar gaan we wat aan doen, mevrouw!’
Ik lachte.
Opgelucht.

 

11-12-2019

‘Geliefde edelvrouwe’

Brugklasser was ze, Corderiaan ondanks haar ontbrekende rekenvaardigheden.
Onzekere puber met prille puistjes, die zich zo onopvallend mogelijk bewoog tussen haar klasgenoten, in de klas verankerd op de hoek achterin, verstopt achter haar pony.
‘Lootjestrekken’ had de klassenleraar eind november verordonneerd, ‘lootjes ruilen mag niet en wee je gebeente als je tegen anderen zegt wie je hebt!’
Ze maakte een zwarte piet van gekleurd papier voor een klasgenoot die ze nauwelijks kende en schreef een vriendelijk gedicht bij een chocoladeletter.

 

Op vijf december was het zover, sinterklaasfeest tijdens de vijftig minuten die de les Nederlands duurde. 
In hoog tempo werden de pakjes uitgepakt, gedichten voorgelezen, surprises bewonderd en werd de sint bedankt voor cadeautjes van een paar gulden.
Bijna aan het eind was ze aan de beurt. 
‘Opschieten’ maande de docent.
Haastig scheurde ze het papier van het pakje tot ze een klein stukgelezen dichtbundeltje in haar handen had.
Huh?
‘Opschieten, voorlezen’, drong de docent aan.
Aarzelend begon ze aan het gedicht: ‘Geliefde vrouwe, hierbij mijn stille ode aan u, o wonderschone edelvrouw.’
Geschater schalde door het lokaal.
Ze kleurde felrood tot diep in haar hals.
Gelukkig ging de bel.

 

Vierenvijftig jaar later weet ze nog steeds niet wie het was.

 

5-12-2019

Juf Tonnie

1980
De peuterspeelzaal was niet besteed aan jongste.
Maar, dankzij de enthousiaste verhalen van oudste, wilde hij wel naar de kleuterschool.
Toen ik hem de eerste ochtend ophaalde, vertelde juf Tonnie dat het prima was gegaan. ‘Alleen kringactiviteiten, daar heeft hij niet zoveel zin in.’
‘Dat is niet erg hoor’, suste ze toen ze mijn verbaasde gezicht zag, ‘als wij in de kring zitten, loopt hij een beetje rond en speelt met alles wat hij ziet, ik laat hem maar.’
En, toen ze mijn vragende blik zag: ‘Zeg er maar niks van, het komt wel goed.’

 

Thuis vroeg ik Rik hoe hij het vond op school.
Zijn ogen lichtten op: ‘Mama, daar is zoveel speelgoed! En je mag met zand spelen! Binnen!’
Hij genoot, dat was duidelijk.Toen ik een week later vroeg hoe het ging, vertelde juf Tonnie dat hij af en toe stilletjes in de kring erbij kwam zitten, rond keek, na een paar minuten opstond en door het lokaal wandelde.
‘Ik laat hem maar begaan‘, zei ze vertederd, ‘het is zo’n lief jongetje ’het komt wel goed.’

 

Na een paar weken deed hij mee met alles.
Leve juf Tonnie.

 

2-12-2019

De onderste

Man heeft een vergadering, ik een studiedag.
Zoon zal bij mijn vriendin gaan spelen.
Ze haalt hem op van school en even later geniet hij van limonade en koekjes.
‘Hebben jullie thuis ook koekjes?’
Zoon, een vrolijk spraakzaam manneke, knikt: ‘Ja, gewone koekjes krijgen we elke dag maar er zijn ook hele lekkere, die staan op de bovenste plank van de kast in de keuken, die mogen we niet elke dag.’
Hij aarzelt en vriendin vraagt door:
‘Wat jammer dat je die niet elke dag mag hè? En zelf pakken kan natuurlijk niet als ze zo hoog staan. Of wel?’
Hij knikt, geheimzinnig, ‘Ik kan er wel bij hoor, maar dat weten ze niet.’ 
Hij stopt even, ‘Dat is geheim.’
‘Natuurlijk’, verzekert ze hem, ‘ik zal niks zeggen tegen papa en mama, dit is ons geheimpje.’
Gerustgesteld vertelt hij verder:
‘Nou, ’s morgens als ze nog slapen, dan pak ik een stoel, heel stil hoor, dat ze niks horen. En dan kan ik net die trommel pakken, dan neem ik er een paar, pindakoekjes, die zijn zo lekker!’
‘Nou die zijn zeker lekker. Maar zien ze niet dat er koekjes weg zijn uit de trommel?’
‘Nee hoor’, glundert hij, ‘papa let daar niet op, die pakt zelf ook koekjes als mama het niet ziet.’
‘En mama?’
‘Mama kan het niet zien want ik pak alleen de onderste koekjes!’

 

Vriendin houdt woord, pas vele jaren later, we zijn beiden al oma en zoon is ver in de veertig, vertelt ze dit voorval.
En geniet ik alsnog van dat vindingrijke slimme mannetje van toen.

 

15-10-2019

Oranje, bruin en blootje

Allebei deelden we een zolderkamer in het ouderlijk huis, ik met mijn zus, hij met zijn broer.
Nu, in januari 1973, kijken we verbijsterd om ons heen in ons eerste huis, Tolhuis 43-39, een pas opgeleverde, ons toegewezen huurwoning in de net uit de grond gestampte Nijmeegse wijk Dukenburg.
Gelukkig zijn we, zwanger, pasgetrouwd en arm, in die volgorde.
Hol klinken onze stemmen in de lege, witte ruimtes.

 

Gelukkig worden we geholpen, van alle kanten wordt ons een allegaartje aan zesdehands meubels aangeboden dat we dankbaar accepteren.
Een goed begin, ware het niet dat onze huiskamer door de combinatie van ouwe zooi en witte muren de aanblik krijgt van een uitdragerij.
De goedkoopste oplossing is kwasten en zo kwasten wij ons een oranje/bruin hol: de lange muur wordt oranje, de korte muur bruin.
Prachtig vinden we het!
Mijn vaders reactie: ‘Ik moet hier een zonnebril op’, wordt verzacht door de envelop waarmee zijn woorden vergezeld gaan.
Ha, dat worden de gordijnen.
Een grof geweven ratjetoe van lichtbruin/donkerbruin/oranje/ecru siert de ramen, helemaal hip.

 

De kamerdeur hangen we vol met foto’s, op de oranje muur komen door schoonvader geschilderde stadsgezichten van onze geboorteplaatsen Amersfoort en Zierikzee.

Schoonvader bekijkt peinzend de bruine muur en biedt aan een naaktportret van man en mij te maken, dat zou prachtig uitkomen op die muur.
Preuts provinciaaltje als ik ben, sla ik het af, nu, vijftig jaar later, vind ik dat soms heel even jammer.
De kleine naakttekening van zijn hand van een andere schone dame, door ons liefkozend ‘blootje’ genoemd, komt wel door mijn censuur.
Een jaar genieten we van ons kleurrijke knusse hol in Nijmegen, dan verhuizen we naar Utrecht.
We zijn iets minder arm: op de muren komen bruine kurktegels en jute behang.
Het enige oranje element in onze nieuwe huiskamer worden de kussens op de hippe bielsen bank.
Ze zullen de laatste oranje oprisping zijn, de jaren daarna gaan ook wij mee in grijze, witte, beige en crème interieurgolven.

 

Maar een paar jaar geleden kocht ik op een dag impulsief een vuurrode bank.
En nu lees ik dat roestbruin in interieurs weer helemaal in is.
Vanmorgen heb ik blootje van zolder gehaald en afgestoft.
Ze komt prachtig uit op het textiel behang.

9-6-2016

Het mokken van mijn moeder

Het gebeurde zelden, waarschijnlijk is de herinnering daarom onuitwisbaar.
En dierbaar:
Soms, als ik uit school kom, zwijgt mijn moeder.
Zomaar, ineens.
Breed zit ze in haar stoel, haar wenkbrauwen gefronst.
Haar zwijgen absorbeert de zuurstof in de kamer.
Verstijfd verdwijn ik in mijn boek.
Het niet weten waarom is erger dan het zwijgen zelf.
Het duurt tot mijn vader thuis komt.
Hij kijkt, begrijpt en grijpt in: ‘Ik geloof dat wij even moeten praten.’
Ze gaan naar de zijkamer, de schuifdeuren gaan dicht.
Ik hoor gemurmel.
Het duurt eindeloos.
Dan schuiven de schuifdeuren weer open, mijn moeder lacht en praat weer honderduit.
Net als altijd. 
Gelukkig.

 

13-5-2018

Oma

Ik draag haar naam, mijn ogen kleuren haar blauw.
Ze leeft al lang niet meer maar ik herinner me haar nog levendig.
Onder andere hierom:

 

Al decennia, haar lijf krimpend, haar geest onverminderd alert, bewoont ze deze kamer.
Als ik tegenover haar zit, sjort ze een dicht gefrommelde plastic tas onder haar stoel vandaan en geeft hem aan mij.
Ik maak hem open en kijk: er zit een schemerlampje in, het snoer hangt los uit de stekker.
In haar jonge jaren repareerde ze alles zelf.
‘Wat heeft u gedaan oma?’
Ze grijnst, wenkt me dichterbij en fluistert: ‘Hij deed het niet meer, dus toen maakte ik hem, maar toen ik de stekker in het stopcontact deed, ging het licht uit op de hele afdeling. De zusters gingen alle deuren langs om te vragen wie er iets van wist. Ze kwamen ook hier, nou ik wist van niks natuurlijk, dat snap je wel.’
Ze knipoogt: ‘Maar als ze nou dat lampje hier zien, dan ben ik de klos, neem het maar gauw mee, wel goed terug doen in die tas hoor, dat ze niet kunnen zien wat erin zit als je naar buiten loopt.’

 

31-5-2018

Nine eleven

De helpers zijn vertrokken.
De leegte echoot van muur tot muur, de stilte gonst in haar oren.
Haar brein draait overuren, toont dag en nacht, in slow motion, de film van zijn laatste dagen, maanden, jaar.
Ondertussen ruimt haar lichaam op, haalt bedden af, vult de wasmachine, brengt medicijnen terug naar de apotheek.
Het hoog-laagbed en de postoel worden opgehaald.

 

Die middag loopt ze na de supermarkt gedachteloos een modezaak in.
Haar ogen gaan langs de rekken, haar handen glijden over de hangers maar pakken niets.
Als in een mist hoort ze verkoopsters iets roepen naar elkaar, hun stemmen geschrokken hoog.
Ze loopt de winkel uit.

 

Thuis zet ze de televisie aan en belandt in een vreemde film.
Een horrorfilm waarin vliegtuigen een wolkenkrabber in vliegen.
Ze luistert naar opgewonden stemmen.
Dit is een wereldramp van ongekende omvang, zeggen ze.
Leven op aarde is vandaag voorgoed veranderd, zeggen ze.
Niets zal meer hetzelfde zijn, zeggen ze.

 

Ze peinst, een wereldramp?
Haar wereldramp voltrok zich negen dagen eerder, op two eleven.
Niemand schrok, niemand was in paniek, er volgden geen politieke duidingen, in winkels sprak niemand erover.

 

De enige overeenkomst is dat ook haar wereld voorgoed veranderde.
Niets zal meer hetzelfde zijn.

 

11-9-2018

Wachten

Voor Nancy

 

Nog een half uur.
Nu niet meer kijken hoe laat het is.
Koffie, misgrijpen, volle mok op de grond.
Scherven, hoe cliché.
Radio, zoeken, heel hard mee zingen ‘I need you at midnight.’
Darmen.
Misselijk.
Troost, bakkie troost, voorzichtig vasthouden, kleine slokjes.
De tuin in, telefoon mee, rondkijken, wat raar, al het groen lijkt onkruid.
Naar binnen.
Darmen.
Mail checken, allemaal stom.
Teksten lezen, herlezen, zoveel likes, reacties, geen idee waar ze over gaan.
Droge mond, kuchen.
Water.
Iets schrijven dan, schrijven, hoe doe je dat als vingers beven?
Telefoon.
Telefoon?
Bonkend hart.
Nu al?
Kijken, nee, niet opnemen, meeleven maakt wachten erger.
Nog vijfentwintig minuten.

 

17-4-2018

Zuster Koopman en mijn verloofde

Het was 1970, in Zeist volgde ik de interne opleiding psychiatrische verpleegkunde in wat toen nog het Christelijk Sanatorium voor Neurosen en Psychosen heette.
Ik was intern: kost, inwoning en opleiding werden ingehouden op mijn salaris.
Dat betekende: eten in de personeelskamer, slapen, net als zeven andere leerlingen, op een kamer op de zolder boven de patiëntenafdelingen.
Gezellig was het op die zolder: ik leerde er Martini drinken, had mijn eerste kater, draaide eindeloos Cosmo’s factory op de van mijn eerste salaris gekochte platenspeler.
We studeerden samen, deelden lief en leed, gingen uit in Zeist.
Tot elf uur ‘s avonds, dan dienden we binnen te zijn.
Mannenbezoek op onze kamers was ten strengste verboden, het zou ook nooit ongezien lukken: we bezaten geen voordeursleutel en na zeven uur ’s avonds gingen de deuren op slot. Je moest aanbellen waarna een dienstdoende collega haastig de deur opende.
Het overtreden van de regels werd beschouwd als losbandig gedrag en had, afhankelijk van ernst en frequentie, gevolgen: waarschuwing, berisping, ouders inlichten, kamerarrest, schorsing, ontslag.

 

Ik, net zeventien, had geen moeite met de regels, ze sloten aan bij wat ik van huis uit had meegekregen.
Dat veranderde toen ik het jaar daarop tijdens een jeugdherbergreis in Luxemburg iemand ontmoette.
Bij de reünie in oktober dansten we samen.
Dat hij het meende, begreep ik een week later: de hoofdzuster kwam de zaal op en zei: ‘Er is een man aan de telefoon voor je en het is dringend zegt hij.’
Ik schrok, haastte me naar de telefoon in de gang, was er thuis iets aan de hand?
Op luisterafstand keek de hoofdzuster toe, patiënten en collega’s vertraagden hun pas als ze langs me liepen.
Zich nergens van bewust vroeg het vakantievriendje in mijn oor hoe het met me ging.
Verontwaardigd vroeg ik wat er zo dringend was dat hij me stoorde tijdens mijn werk?
‘Ik wil je dringend zien’ zei hij.
Terwijl ik al die ogen en oren op me gericht wist, bloosde ik tot mijn tenen.
Snel wimpelde ik hem af.
Na mijn dienst belde ik hem in de telefooncel buiten het instellingsterrein terug en spraken we af.

 

En toen was het ‘aan.’
Wat heet, straalverliefd waren we.
Heerlijk, alleen waren de avondklok en het bezoekverbod nu wel een obstakel.
Maar, niet voor een gat te vangen, tufte vriendje, werkloos in die tijd, op de Solex van zijn vader, tentje achterop, van Santpoort-Zuid naar Zeist en kampeerde op een camping in de buurt van mijn werk.
Omdat ik hem op het hart had gedrukt zich niet te laten zien op het terrein, wachtte hij keurig bij de hoofdingang op me.

 

Een paar maanden later werd een paviljoen vlak bij de uitgang gereorganiseerd.
Patiënten verhuisden naar een ander paviljoen.
Een aantal ruimtes werden spreekkamers voor psychiaters, psychologen en therapeuten.
Een paar kamers kwamen vrij voor interne leerling-verpleegkundigen.
Ik had geluk en kreeg een prachtige kamer-en-suite op de begane grond.
De kamers naast mij waren alleen overdag in gebruik als spreekkamer.
‘s Avonds en in het weekend had ik er het rijk alleen.
Op de eerste en tweede verdieping woonden collega’s, maar ook, wat ik niet wist: zuster Koopman, het hoofd van het grootste damespaviljoen en onze docent Verpleegkundige handelingen.

 

Zuster Koopman en ik, het klikte niet erg.
Misschien was dat anders geweest als ze voor mij niet de verpersoonlijking was geweest van tante Cato uit de Pietje Bellboeken van Chris van Abkoude die ik vroeger had stuk gelezen.
Tante Cato is de oude gierige tante die komt logeren bij belhamel Pietje Bell en zijn ouders.
Zo wordt ze ‘getekend’: ‘Zij had zulk een onaangenaam en lastig humeur dat eigenlijk niemand van haar hield en iedereen blij was, als ze weer vertrok, een oude juffrouw met een gezicht als een spin, wat keek ze boos! En ze had een puist precies op het puntje van haar neus. En haar onderlip stak een heel eind onder haar bovenlip uit.’

Het was niet alleen haar norse uiterlijk dat zuster Koopman in mijn ogen tot een lookalike van tante Cato maakte.
Ze bezat een onaantastbare positie, een strenge, kritische en onvermurwbare autoriteit binnen de instelling.
Een voorbeeld:
Tijdens haar lessen leerde ze ons verpleegkundige handelingen, zoals bloedsuiker prikken en injecties geven.
Hoewel ik op de lagere school links mocht schrijven, wist zuster Koopman zeker dat links prikken onmogelijk was.
Als ik verpleegkundige wilde worden, moest ik rechts leren prikken.
Haar wil was wet, het kostte bergen oefensinaasappels maar ik leerde het: rechts prikken.

 

En juist zij bewoonde in mijn nieuwe onderkomen twee kamers, pal boven de ingang.
Ook in haar vrije tijd bleef ze het morele kompas van de instelling, bewaker van de goede zeden.
Vanuit haar kamers hield ze via een spionnetje nauwlettend in de gaten wie (lees: welke mannen), er het paviljoen in en uit gingen.
Zo bleef mannenbezoek een hachelijke onderneming, zelfs al had ik nu een eigen voordeursleutel.
Maar ja, wij waren verliefd, vakantievriendje en ik, dus we zochten en vonden oplossingen.
Als ik wist dat ze niet thuis was, liet ik vriendje binnen op mijn kamer.
Als hij wegging, keek ik eerst of er licht brandde bij zuster Koopman, was dat zo, dan nam hij niet de voordeur maar stapte uit mijn raam en sloop weg tussen de struiken naar de uitgang.

 

Een goed systeem. Dacht ik.
Zuster Koopman groette me immers vriendelijk als ik haar tegenkwam in de gang of in de gezamenlijke keuken.
Maar op een dag keek ze me doordringend aan en zei: ‘de groeten aan je verloofde.’
Huh, wat, wie, bedoelde ze?
Had ze vriendje toch gezien?
Hield ze de verloofde van een collega voor de mijne?

 

Toen vriendje weer kwam, vertelde ik proestend wat ze had gezegd: ’Ze denkt dat jij mijn verloofde bent! Nou ja, zeg, hoe komt ze erbij, verloofd, zo suf, echt ouderwets!’
Hij zweeg even, haalde diep adem en zei: ‘Da’s waar ook, ik kwam haar laatst buiten tegen toen ik wegging, ze vroeg wie ik was en wat ik hier deed. Toen heb ik gezegd dat ik je verloofde was.’
‘Wàt?’ riep ik, verlóófd, ben je nou helemáál?’
Onverstoorbaar vervolgde hij: ’Toen gaf ze me een hand, ze feliciteerde ons en ze lachte en toen ik daarnet aan kwam lopen, zwaaide ze naar me.’
Niet gehinderd door tanteCatovoorstellingen in zijn hoofd, hij kende de Pietje Bellboeken zelfs niet, had hij kennelijk precies de juiste snaar geraakt bij de vrouw waar ik in stilte een beetje bang voor was.
Alleen, verloofd, dat was toch niet van deze tijd, of heiligde het doel dit middel?
Ik weifelde.
‘Maar we zijn natuurlijk niet echt verloofd, hoor’, stelde hij me gerust.
‘Nee, hè, dat is zo antiek’ vond ik.
Dat vond hij ook.
Zei hij.

 

Toch veranderde er iets na dit voorval: hij kwam en ging voortaan gewoon door de voordeur en voerde vriendelijke gesprekjes met zuster Koopman als ze elkaar tegen kwamen.
Als vanzelf noemde ik hem niet meer ‘een vriendje’ maar ‘mijn vriend.’
Een paar maanden later bereikten we zelfs, op een gedenkwaardige zomeravond op Ibiza, tóch de officiële status van ‘verloofden’, hoe ouderwets ook.
Maar dat is een ander verhaal ?.

 

Augustus 2019