Chapelle Saint Martin

‘He (Leonard Cohen) seemed always to know that it’s only when you stop moving that you can be moved in some far deeper way’
uit Pico Iyer: The art of stillness, adventures in going nowhere

 

De massieve deur knarst.
De overgang van de lawaaierige markt in de hete middagzon naar de kleine kapel met zijn metersdikke stenen muren, is groot.

 

Pas als mijn ogen gewend zijn aan de schemer, mijn oren verlost zijn van het buitengedruis, drentel ik naar voren, schuif een bank in.
Rondkijkend bedaart mijn hart.
Smalle hoge glas-in-loodramen, een altaar, links een tafel met waxinelichtjes, lucifers, een schaal waarop muntstukken.
Een paar lichtjes branden, de vlammetjes onbeweeglijk in de lege stilte.

 

Stilte suist in mijn oren, sust alle gedachten.
Ik sta op, steek een lichtje aan.
Voor wie in mij verder leven.
Geluidloos groeten we elkaar: ‘dankjewel, tot later.’

 

23-1-2019

Inspiratiebronnen

De Dalai Lama, Twiggy, Richard Gere, mijn zussen en broer, Eline Veere, Godfried Bomans, Adriaan Roland Holst, Neeltje Maria Min, Vasalis, Elisabeth, Margreet, Leonard Cohen, Etty Hillesum.
Mijn inspiratiebronnen, sommige recent, de meesten vergezellen me al jaren.
Door hun charisma, charme, elegantie, fijne bouw, golvende krullen, grote bruine ogen, gelaagdheid, woordenschat, welbespraaktheid, wereldbeeld, psychologisch inzicht, humor, kennis, fijnzinnige poëzie.
Vaak wilde ik zijn als zij, zo interessant, zo boeiend.
Zo onbereikbaar.

 

Ruim vijfentwintig jaar geleden vierde de Telefonische Hulpdienst waar ik directeur was haar 25-jarig jubileum.
Een prachtige mijlpaal, een dag voor en met iedereen die betrokken was bij het werk aan de hulptelefoon.
Kort daarna schreef ik voor de maandelijkse Nieuwsbrief een verslag van die feestelijke dag.
Ik wilde het illustreren met een fotocompilatie, niet moeilijk, er waren honderden foto’s gemaakt.
Routineus vlogen mijn ogen langs alle foto’s om de mooiste uit te kiezen.
Tot ik stuitte op een foto van een paar mensen, een glas in de hand, zichtbaar diep in een geanimeerd gesprek verwikkeld.
Een bestuurslid, een paar vrijwilligers maar het was vooral de vrouw in het midden waar mijn blik op haakte: wow, wat een mooi mens, open, lachend, levendig.
Het duurde even voor ik besefte: oh, maar dat ben ik!

 

Nog steeds ben ik dol op mijn inspiratiebronnen.
Vooral als ik knipoog naar de foto boven mijn bureau.

 

27-8-2017

Gorges du Verdon 1998

 
Zittend tegen de rotswand zwaaide ze hem na.
Glimlachte, peinsde, hoe lang zou hij het volhouden om bij de groep en de gids te blijven?
Ze soesde in de zon, genietend van het uitzicht, van deze verrukkelijke vakantie samen.
Toen een uur later de gids, met de groep maar zonder hem, de grot uit kwam, was ze niet verbaasd.
Natuurlijk wilde hij de ondergrondse gangen zelf verkennen.

 

Lang zat ze daar.
Pas toen alle toeristen weg waren, ze alleen achterbleef bij de ingang van de grot, kroop onrust in haar omhoog.
Scenario’s buitelden in haar brein.
Wat als hij verdwaald was?
Wat als hij niet teruggevonden werd?
Wat als ze alleen achterbleef?
Ze rilde in de zon.

 

Toen hij even later, blij grijnzend, de grot uit kwam lopen, bestoft, met natte schoenen, vol enthousiaste verhalen, slikte ze haar schrik in en omhelsde hem.

 

Pas jaren later doemde die middag af en toe op in haar.
Hoe blij hij was.
Hoe bang zij was.
Herinnerde ze zich haar schrikbeelden.
Besefte: ze klopten.
Leven zonder hem wàs als rillen in de zon.

 

28-12-2018

Pa’s omelet

Mijn vader was de enige uit zijn klas op de lagere school die in 1936 naar de MULO mocht.
Die haalde hij met hoge cijfers.
De jaren daarna werkte hij zich door zelfstudie op tot registeraccountant.
Zijn hobby was schaken, hij was regelmatig kampioen van schaakclub Ons Genoegen in Amersfoort.
Een intelligent mens met twee linkerhanden die zich verre hield van het huishouden, dat deed mijn moeder.
De rolverdeling binnen hun huwelijk was strikt traditioneel.
Koken deed hij niet, zelfs koffie of thee zetten en inschenken deed mijn moeder.
Alleen zijn glas wijn ’s avonds schonk hij zelf in.

 

Geen wonder dan ook dat de sporadische keren dat van deze strikte scheiding der taken werd afgeweken, in mijn geheugen staan gegrift.
Een of twee keer per jaar kondigde hij op zondagmiddag aan dat hij die avond zou ‘koken.’
Omdat dat zo zelden voor kwam, maakte zich een lichte opwinding van ons meester, dat betekende omeletten!
Mijn moeder bakte wel eens eieren voor ons maar ‘de omelet’ was, om voor mij achteraf onduidelijke redenen, kennelijk het terrein van mijn vader.

 

Vervolgens begaf hij zich naar de keuken waar mijn moeder alles klaar zette wat hij nodig had.
Hij brak een stuk of wat eieren in een kom waarbij hij op miraculeus handige wijze wist te voorkomen dat eierschaalresten in het eimengsel terecht kwamen.
Een scheut melk erbij, even klutsen en dan goot hij de eerste portie in de koekenpan.
Even bakken tot het mengsel stolde, keren, wat hij verbazend handig deed, nog even bakken, klaar!

 

Diep doordrongen van het bijzondere van de situatie smulde ik van pa’s omelet.
Met aandacht, met zout, peper en augurkjes en complimentjes aan mijn vader: ‘Lekker hoor!’

 

13-3-2016

Huisgenoot

Ongepland en ongewild zwanger was ik van haar.
Ruim een jaar.
In een warme nacht, begin september, werd ze geboren.
Het was een zware bevalling die me uitgeput achterliet met een dwingeland die vanaf toen maandenlang, dag- en nacht, zeurde of gilde om aandacht.
Als ik huilde was ze stil.
Maar soms had ik geen zin in huilen en gooide ik haar in mijn kelder, draaide de deur op slot, smeet de sleutel in de struiken en ging weg.
Elke keer weer ontsnapte ze en zocht koppig net zo lang tot ze me vond.
Dan klampte ze zich aan me vast, annexeerde mijn hoofd, mijn hart, mijn leven.
Tot de dag dat ik toegaf, ging zitten en luisterde naar haar.
Toen begreep ik: ze is een blijvertje.
Het moest maar.
Ik maakte plaats voor haar in mijn huis en in mij.
In de jaren daarna wenden we aan elkaar.
We vergroeiden, zij liet me af en toe met rust, ik leerde luisteren naar haar en erkende dat ze vaak gelijk had.

 

Achttien wordt Rouw dit jaar, begin september.
De afgelopen jaren ging ze puberen, was soms lief, soms dwars.
Als ze me uitschold, berispte ik haar.
Dat doet ze nu niet meer.
Ze maakt zich los, verdwijnt steeds vaker, een nacht, dagen, weken.
Dan ben ik opgelucht.
Nee, ik maak me geen zorgen om haar.
Ze komt namelijk altijd terug.
We zijn van elkaar.

 

9-6-2019

Potloodfietser

Een zondagmiddag, we wandelen in de polder en genieten van het zomerse groen.
We zijn niet de enigen, wat mij mijn stokpaardje doet berijden: ‘Waarom dragen oudere mannen ‘s zomers van die vormeloze fantasieloze beige korte broeken?’
Natuurlijk is dat een retorische vraag, geen wonder dat man knikt, zucht, maar wijselijk niets zegt.
‘Kijk, weer zo een’, wijs ik naar een fietser in precies zo’n broek.
Ik open mijn mond al voor een fikse veroordeling maar zwijg abrupt als de fietser ons nadert.
Want wat ik zie is niet huidkleurig, het is huid.
En schaamhaar.
En een ferm geheven geslachtsdeel.
Minzaam groetend fietst de man ons in zijn donkerblauwe polo en blote billen voorbij.
Ik por man: ’Zag je dat?’
Maar man heeft het niet gezien.
Hij, een fervent zweefvlieger, bestudeerde net de wolken om te kijken uit welke hoek de wind waaide.

 

29-5-2019

Vergeten verjaardag

Als Hein zes is en naar de lagere school gaat, wordt hij op een ochtend wakker en schrikt.
Zijn benen doen het niet meer, het bed is nat, hij kan niet zitten en praten gaat ook niet meer.
Hij heeft Polio oftewel ‘kinderverlamming’, net als zes andere kinderen in de straat.
(Pas drie jaar later, in 1957, wordt polio opgenomen in het vaccinatieprogramma)

 

De jaren daarna draagt papa hem ‘s morgens naar de bank bij het raam.
Daar ligt hij de hele dag, kijkt hoe buiten zijn vriendjes spelen.
Papa, onderwijzer op een lagere school, neemt lesboeken mee en geeft hem thuis les.
Hij leert snel en leest al gauw alles waar letters op staan maar vooral Donald Ducks en Suske en Wiskes zijn favorieten.

 

Mama wast hem, verschoont zijn luier.
Toch is zijn broek vaak nat.
Hij zegt niks want mama moet al zoveel wassen, al die luiers van hem en van zijn broertje en zusjes.
Op een ochtend wordt hij vol verwachting wakker: vandaag is hij jarig.
Of toch niet?
De dag verloopt net zo als anders.
Als papa hem ’s avonds naar bed draagt, vraagt hij: ‘Is het tien september vandaag?’
Papa knikt.
‘Dan ben ik toch jarig?’
Papa wordt rood.
Hij roept mama.
Mama huilt.
Had hij maar niks gezegd.

 

Jaren later vertelde hij, bijna terloops, dit verhaal na de verjaardag van een van onze zonen.
Ik schrok: hoe kan je als ouders de verjaardag van je kind vergeten?
Hij nam het niet zo zwaar op, begreep het wel.
Vertelde hoe goed zijn ouders, ondanks het drukke gezin met zes kinderen, voor hem zorgden, al die jaren dat hij bijna niets kon.
Hoe ze, toen hij aan de beterende hand was, ondanks alle drukte, dagelijks uren intensief met hem oefenden om hem weer te leren lopen.
Want dat was zijn enige kans om weer te lopen, zei de huisarts: oefenen oefenen oefenen.
En dat deden ze.
Andere polioslachtoffers belandden in een rolstoel maar hij liep weer na zes jaar.
Hij bleef hen zijn leven lang dankbaar daarvoor.
Het woog ruimschoots op tegen een vergeten verjaardag.

 

 
 22-5-2019

Pagina uit het schriftje met herinneringen dat Hein zijn moeder schreef, een paar jaar na zijn dood.

Grand Prix Zandvoort 23 juni 1974

Goed nieuws voor Grand Prix-liefhebbers: na 34 jaar komt de Grand Prix Formule 1 weer naar het circuit in Zandvoort!

 

Dit was groot nieuws vorige week.
Het bracht me even terug in de tijd:  
Op 23 juni 1974 kwam een oude droom van man uit: wij samen naar de Grand Prix.
Dan zou ik eindelijk zien en begrijpen wat voor fenomenale, spannende sport Formule 1-rijden was.
Ik wilde wel mee, want inderdaad, ik begreep weinig van zijn adoratie voor de autosport.
Hij praatte me grondig in, legde de regels uit, vertelde welke coureurs belangrijk waren.
Zodat ik besefte waarom Niki Lauda geniaal was en James Hunt, Graham Hill en Emerson Fittipaldi bij de top hoorden.
En dat de enige Nederlandse rijder, Gijs van Lennep, goed was maar nog niet bij de top hoorde.

 

Op 23 juni brachten we oudste naar opa en oma in Santpoort Zuid en reden naar het circuit van Zandvoort.
We installeerden ons op een, door man zorgvuldig uitgezochte, plek, dicht bij een cruciale bocht zodat we de race goed konden volgen.
Het was warm, stilletjes hoopte ik dat we na afloop nog even naar het strand konden.
Het liep anders.

 

We stonden dicht bij het hek.
Zo ingewijd als ik was in de regels en de coureurs, zo onvoorbereid was ik op de stofwolk van bolides die vlak voor mijn neus voorbij raasde in een geluidsexplosie van brullende motoren, gierende remmen en opgewonden onverstaanbare luidsprekerstemmen.
Tegelijkertijd schreeuwde man in mijn oor en wees, of ik zag dat … voor lag, dat … er niet meer bij zat, dat … verkeerd inhaalde.
Ik stond verstijfd, zag niets, herkende niemand, wilde alleen maar weg.
Liefde is blind, dat is bekend, maar waarom niet doof?
Dan had ik het vast wel volgehouden.

We vonden een compromis:
In het vak waar we zaten, zocht ik de hoogste plek, het verst van de race vandaan.
Man de laagste plek, vlak bij het hek.
Met mijn vingers in mijn oren en een boek op mijn knieën, probeerde ik me af te sluiten van deze geluidshorror, hopend dat het snel voorbij zou zijn.
Man stond bij het hek, maakte foto’s, genoot.
Af en toe zwaaiden we naar elkaar.

Ik hield het vol maar nee, na afloop gingen we niet naar het strand.
Met een stijve nek, tuitende oren en een knetterende koppijn wilde ik alleen nog maar naar huis.
Duidelijk was dat zijn missie grandioos was mislukt: ik was niet vatbaar voor het Grand Prix-virus.
Onbegrijpelijk vond hij dat, maar alla, er stond genoeg tegenover.
Ik hield van andere dingen.
Zo gingen we een paar weken later naar het sprookjesbos in de Efteling.
Ik genoot.
Hij ook wel hoor.
Maar vooral omdat ik het zo leuk vond.

 

20-5-2019

Vrijdagmiddagritueel

Jaren ging het zo: maandag werken, dinsdag naar de opleiding, woensdag huishouden, donderdag werken.
Vrijdagmorgen haastig boodschappen doen, snel wat klussen in huis en dan naar mijn moeder.
Bus, metro, trein naar Amersfoort, bus, een paar minuten lopen naar het verpleeghuis.

 

Als ik binnenkom en haar wang kus, licht haar gezicht op.
Of niet, soms kijkt ze somber of stuurs of staan er tranen in haar ogen.
Ik zet de bloemen in een vaas, geen gele, geen sterk ruikende, tulpen zijn goed, ranonkels, anjers, als in mijn tuin de pioenrozen bloeien krijgt ze die.
Terloops kijk ik in de opengeslagen agenda, fijn, er is bijna elke dag iemand geweest.
Ik diep het bakje frambozen op uit mijn tas, ‘Wilt u ze nu?’
Ze is blij met de bloemen en smult van de frambozen, vaak klaart haar humeur dan wat op.
Soms ook niet, dan speelt er iets anders, het zal vanzelf duidelijk worden weet ik.
Ik ga naast haar zitten en vraag ‘Hoe gaat het?’
Een waterval van mensenverhalen volgt, ze praat nog steeds graag.
Wie er op bezoek is geweest, hoe het met hen ging en met hun kinderen en familie, hoe het met mijn zussen en broer en hun gezinnen gaat.
Wie er dienst heeft, wie er aardig is, wie chagrijnig, wie ongeduldig.
Wie direct komt als ze belt en bij wie het lang duurt.
Als die norse, langzame dienst heeft, drinkt ze weinig en houdt haar plas zo lang mogelijk op, ze wil niet tot last zijn, ‘Ze hebben het al druk genoeg.’
Weer zeg ik dat ze er recht op heeft om vriendelijk en op tijd geholpen te worden.
Weer zegt ze ‘Jij hebt makkelijk praten.’
Weer zwijg ik.
Ze wil niet dat we dit aankaarten bij de verzorgenden, ‘Dan worden ze vast boos op me en laten ze me nog langer wachten.’
Toch hebben we haar signaal doorgegeven, ze klaagt nu minder maar het duikt nog steeds af en toe op in haar verhalen over ‘het huis.’

 

Ik luister, mijn oren tuiten, ik krijg het benauwd, warm is het hier altijd.
Mijn ogen dwalen af naar het raam, is het droog, zullen we even naar buiten gaan?
Ik stel het haar voor, ze vindt het fijn maar wil soms niet, ‘Het is zo’n gedoe.’
Dat klopt, eerst naar het toilet, voor de zekerheid een incontinentieluier, wat voor weer is het, moet ze een jas aan, een sjaal?
Het gesjor om de jas over haar verlamde kant aan te krijgen, de handigheid om haar zo pijnloos mogelijk in de rolstoel te manoeuvreren, de beenprothese goed plaatsen.

 

Die middag, het is 10 april 1998 en uitzonderlijk warm voor de tijd van het jaar, wil ze wel naar buiten.
We lopen in de zon langs de Muurhuizen, ze geniet zichtbaar.
Ik adem diep in, even frisse lucht.
Ze vraagt hoe het met man en kinderen is.
Ik vertel over wat goed gaat.
Ga voorbij aan de dagelijkse zorgen van een gezin met werkende ouders en puberende zonen.
Wil haar antwoord niet horen: ‘Waarom moet jij dan ook zo nodig werken en dan ook nog eens doorleren, wanneer ben je nou eens tevreden, zo hebben we je niet opgevoed.’

 

Terug in het huis wil ze niet naar de huiskamer, liever naar bed.
Ze ziet er moe uit, hoest en klinkt wat hees.
Haar voorhoofd gloeit, ik vraag hoe ze zich voelt maar net als vroeger wuift ze dat weg ‘Gewoon een beetje verkouden, niks aan de hand, iedereen heeft weleens wat.’
Ik stop haar in, zit nog even bij haar bed, haar handen warm droog in de mijne.
Dan vul ik in de agenda mijn naam in bij de komende vrijdagmiddagen.
Een kus op haar wang, ‘Fijn dat je er was, doe je de groeten aan de jongens?’
Ik beloof het en maan haar rustig aan te doen.
Ze knikt ‘Tot volgende week.’
In de deuropening zwaai ik naar haar, lauwtjes zwaait ze terug.
In de gang zoek ik de dienstdoende verzorgende, ze vertelt dat er griep heerst, ze zullen extra op haar letten, ze zal zo even haar temperatuur opnemen.
’s Avonds bel ik toch zus even die dicht bij het verpleeghuis woont, hoor hoe ik mijn moeder na praat: ‘Het is vast niks, waarschijnlijk alleen een beetje verkouden.’

 

Zaterdagmorgen maakt man me wakker, de telefoon in zijn hand.
Zus vertelt dat ma’s morgens vroeg is overleden, waarschijnlijk door de combinatie van haar toch al slechte conditie en de griep die ze onder de leden had.

 

Het vrijdagmiddagritueel, zo diep in mijn leven gegrift, is ineens voorbij.

 

19 mei 2016

Zondagochtend

Een zomerse zondagochtend, mijn slaapkamerraam staat open.
Geroezemoes klinkt op het pad voor het huis, stemmengemurmel, het geluid van stappen die naderen en voorbij gaan.
De ramen in de kerk voor mijn huis staan ook open.
Ik hoor geschuifel van voeten, stilte, de dienst begint, zingen, praten, stilte, zingen.

 

Langzaam word ik wakker en wacht soezend op wat komt.
Voor mijn geestesoog ontvouwt zich de vertrouwde ceremonie die me terugbrengt in de tijd.
De eerste jaren was er de zondagschool, later de zondagse kerkgang.
Ankers in een bestaan gevuld met zekerheden en Godsvertrouwen, waar weinig plaats was voor waaromvragen.

 

Ik blijf luisteren, stil, bijna stiekem en wacht, zou het dit keer?
Ja! Daar klinkt een gouwe ouwe.
‘Een naam is onze hope.’
Zonder haperen zingt mijn stem de coupletten foutloos mee.

 

Het instituut ging me tegen staan.
De boodschap blijft me boeien en waait soms op een warme zondagochtend weer naar binnen.
 
17-10-2015