Pratend plamuurt hij gaten dicht, saust het plafond, knipt behangbanen, smeert ze in, plakt ze lijnrecht op de muren, schildert en passant een kast, hangt luxaflex op, legt en snijdt vloerbedekking.
Dagen lang hoor ik bij de koffie fragmenten van zijn leven:
Na school niet spelen maar helpen in de zaak.
Ziek in bed liggen in een leeg huis, zijn ouders waren op de zaak.
Zijn eigen kostje koken.
Vakanties kende hij niet: een gesloten zaak verliest klanten.
Eenmaal volwassen nam hij de zaak over.
Vanzelfsprekend, vond hij.
Maar hij wilde geen kinderen: zo’n leven mag je kinderen niet aandoen.
Hoogzomer is hij klaar.
Tevreden nemen we afscheid.
Ik vraag of hij nu wel op vakantie gaat.
Hij schudt zijn hoofd, dat gaat niet want zijn oude zieke poes kwijnt weg als zijn vrouw en hij er niet zijn, hij weigert eten en medicijnen van anderen.
‘Ik blijf met liefde thuis voor hem.’