Wie?

Het klikte meteen toen we kennismaakten.
Tussen het sporten door en in de pauzes praatten en lachten we honderduit, alsof we elkaar al jaren kenden. 
‘Ik wil langer met je praten,’ zei ze.
Ik nodigde haar uit.
Op een middag kwam ze en praatten we uren, bij thee en chocola.
Over werk, leven, liefdes, sporten, verlies.

 

Een paar weken later kom ik haar tegen, lopend in de polder.
Blij haar te zien, lach ik: ‘Hoi Emma, hoe gaat het?’
Strek mijn armen maar hou in als ik haar ogen zie.
Ze kijkt verward, haar wenkbrauwen omhoog, vraagt ze aarzelend: ‘Ken ik u? Hebben wij elkaar eerder gezien?’
Mijn wenkbrauwen rijzen zo mogelijk nog hoger dan de hare: wat gebeurt hier?
Ze maakt geen grap, dat zie ik aan haar ongelukkige blik.
Ik doe nog een poging, ‘Ik ben Iris, je was vorige week een middag bij me, weet je nog, we hebben zo leuk gepraat met elkaar?’
Ze staart me aan.
Zwijgt, probeert zichtbaar uit alle macht het zich te herinneren.
Het lukt niet.

 

We delen niet de herinnering aan onze vorige ontmoeting, wel de verbijstering van dit ogenblik.
‘Het is echt waar hè’, vraagt ze onzeker.
Ik knik.
‘Ik ben het kwijt’, zegt ze.
Weer knik ik.

 

Af en toe komen we elkaar tegen in het dorp.
Ik zie aan haar ogen dat ze me niet herkent.
Maar altijd groet ik haar, zeg wie ik ben, negeer haar verbijsterde blik en maak een praatje tot haar gezicht opklaart en ze net zo lacht als op die middag bij mij.

 

31-12-2018

Wat zei ze?

Ze zitten tegenover me in de metro.
Hij klemt een tas in zijn armen waaruit een Legodoos steekt.
Ik glimlach, dit is een overbekend, zij het gedateerd tafereel voor me.
Glunderend vertelt hij me dat hij straks thuis meteen de helikopter gaat bouwen.
Eerst natuurlijk volgens de bijgevoegde bouwtekening.
Daarna komt het leukste: kijken wat er anders en mooier kan, aan de vleugels misschien of bij het onderstel.
Hij glimt al bij het vooruitzicht.

 

Ook zij stappen bij de volgende metrohalte uit.
Bij de bushalte zie ik ze weer.
Terwijl we wachten op de bus, schreeuwen een eindje verderop een stel opgeschoten jongens naar elkaar.
Een vechtpartij ontstaat.

 

Het jongetje schrikt, grijpt haar arm, ‘Mama ik ben bang’ hoor ik hem zeggen.
Ze bukt, aait zijn hoofd, fluistert iets in zijn oor.
Zijn gezicht klaart op, lachend stappen ze hand in hand de bus in.

 

Ik wou dat ik hem was.

 

11-2018

Koof

De loodgieter, de elektricien en de tegelzetter zijn vertrokken.
De timmerman bouwt nog even een koof om de nieuwe meterkast.
Komt dan binnen: ‘Gefikst, mevrouw.’
Hij wacht, zijn gezicht hoopvol.
Ik zet weer koffie.
Hij drinkt genietend, kijkt rond, vraagt naar de foto’s aan de muur.
Vertelt trots over zijn tweeling: ‘Jaren op gewacht, na zeven IVF-pogingen was het raak.’ 
Ze hebben dyslexie, dyscalculie en ADHD.
Zijn gezicht glanst, zijn ogen stralen terwijl hij vertelt.
Als hij weg is, zie ik rond de koof verfvlekken op de grond en zaagsel tot aan het plafond.
En de buitenbel doet het niet meer.
Maar de koof is klaar.

 

26-11-2019

Eva

Ik bemachtig de laatste zitplaats.
Bij de volgende halte stapt een vrouw in, kijkt zoekend rond, blijft dan naast me staan in het gangpad.
Ik herken haar.
Als de bus optrekt, dreunt ze  tegen mijn schouder.
Ik groet, ‘Hallo Eva.’
Ze monstert me van top tot teen, fronst: ‘Ellen? Was jij niet die stagiaire in het vrouwenhuis?’
Ik knik.
‘O ja’, zegt ze luid, ‘nou weet ik het weer, jij had zo’n leuke man, hoe is het met hem?’
Mensen kijken naar ons.
‘Hij is overleden’ fluister ik.
‘Wat zeg je?’
Ik herhaal mijn woorden, iets luider.
Ze fronst weer, ‘Wanneer dan?’
‘Tien jaar geleden.’
‘Wat had hij?’
Ik doorsta haar vermorzelende blik en zwijg.
Dat  houdt haar niet tegen: ‘Waarom wist ik dat niet, dat hij dood is?’
Mijn stem schiet omhoog, ‘het stond echt in alle plaatselijke kranten, hoor.’

 

Ik herinner me weer haarfijn waarom ik haar in het vrouwenhuis altijd ontweek.

 

9-12-2016
 

Bestemming

Een herinnering aan een coronavrije treinreis:

 

In Utrecht stappen ze in: een moeder met aan elke hand een kleuter.
Ze plant ze op de bank tegenover haar.
Zwijgend en grondig inspecteren ze mij en de andere reizigers.
Vervolgens tellen ze alle koeien, kerktorens en windmolens die langs het raam voorbij vliegen.

 

Als dat klaar is, peinzen ze over treinen:
‘Mama, deze trein gaat naar opa, waar gaan de andere treinen naartoe?’ 
‘Treinen komen overal’, zegt mama.
‘Echt overal?’
‘Ja, zeg maar, waar willen jullie naar toe?’
Het meisje weet het meteen: ‘Naar Amerika!’
Ze aarzelt: ‘Of naar Scheveningen!’
Haar broertje denkt na, zijn wenkbrauwen gefronst.
Dan weet hij het: ‘Naar het paradijs, kan dat ook?’

 

 

9-5-2018

 

Yoga

Yoga, al jaren kalmeert het mijn geest en versoepelt mijn lichaam.
Behalve toen, een warme juni avond een paar jaar geleden:

 

Vlak voor we beginnen, ik lig al op mijn matje, stuift er een nieuweling naar binnen.
Hij installeert zich op het enige lege matje.
Naast mij.
Geduldig wacht iedereen tot hij ook klaar is om te beginnen.
Ondertussen ontspint zich een gesprek over de ramadan, die in die dagen plaats vindt.

 

Iemand maakt zich zorgen: ‘In deze hitte achttien uur niet eten en drinken, is dat niet ongezond?’
De yogadocente valt haar bij, haar lijkt de kans op uitdroging in deze warme dagen reëel.
Naast me, ondertussen ook uitgestrekt op zijn matje, reageert de nieuwe: ‘Ach wat, gevaarlijk, ze doen het toch zelf? En trouwens, wat dan nog als er een paar doodgaan?’

 

Van ontspanning kwam niks meer.

 

 

20-7-2017

Vragen

Onverwacht appt hij me, vraagt of ik mee wil gaan naar het ziekenhuis.
De huisarts heeft hem doorverwezen en erop aangedrongen dat hij iemand mee moet nemen.
‘Je kinderen?’
‘Nee, die hebben geen tijd.’

 

We zitten in de wachtkamer, drinken koffie, hij vertelt dat hij zich al een tijdje ziek voelt, veel is afgevallen.
Als de assistente zijn naam noemt, staat hij op, ik zeg dat ik hier op hem zal wachten maar hij vraagt of ik alsjeblieft met hem mee naar binnen wil gaan.
Anderhalf uur onderzoekt de geriater hem, doet tests, vraagt hem het hemd van het lijf.
Hakkelend antwoordt hij, stopt zinnen halverwege, zegt drie keer hetzelfde.
Ik kijk, luister, mijn verbijstering groeit.
Ze vraagt hem wat zijn beroep was, verward kijkt hij mij aan, ‘Wat deed ik ook alweer?’
Ik help, ‘Op de fabriek, weet je nog?’
Hij denkt na, zegt dan vaag: ‘O, ja, de fabriek.’
Ze vraagt hoe vaak hij zijn kinderen ziet.
Niet begrijpend vraagt hij: ‘Hoezo zien? Die wonen ver weg en zijn druk.’

 

Ze vraagt mij wat onze relatie is, of ik de mantelzorgformulieren wil invullen.
Ik zeg dat ik hem niet erg goed ken, we zijn oud-collega’s die af en toe ergens koffie drinken en herinneringen op halen aan lang vervlogen tijden.
Ze zucht.
Ik zie haar peinzen.

 

Ik weifel.

 

 

12-3-2020

Mascara

Voor Brenda

 

Bea is dol op oude mensen, als kind al speelt ze het liefst bij opa en oma.
Met oma’s verzameling blikjes, met opa’s brillen die ze een voor een opzet.
Ze is tien als opa ziek wordt en ze helpt waar ze kan.
Opruimen, thee zetten, opa drinken geven.
Als opa overlijdt, wordt ze oma’s steunpilaar, een paar keer per week doen ze samen boodschappen, koken, wassen af en kletsen tussendoor honderduit.

 

Natuurlijk kiest Bea voor werken in de zorg, het zit in haar bloed.
Ze doet de opleiding, loopt stage en geniet.
Nauwelijks zestien slaagt ze voor haar diploma en kan meteen aan de gang.
De eerste cliënt waar ze wordt ingezet is mevrouw Jansen.
Daags voor ze bij haar begint, belt ze om haar komst aan te kondigen.
Een vrolijke stem klinkt in haar oor, ‘Niet mevrouw zeggen hoor, ik heet Annie en mag ik je wat vragen, wil je een boodschap voor me doen?
Natuurlijk wil Bea dat.
‘Mijn mascara is op, wil je een nieuwe voor me halen, zwarte mascara?’
Bea vraagt het merk en haalt de mascara.
De volgende morgen laat Annie haar binnen, een struise vrouw die moeizaam achter haar rollator door haar appartement beweegt.
Zesennegentig is ze ‘maar alles doet het nog hoor, alleen die benen willen niet meer.’
Terwijl Bea de ramen zeemt, afstoft, stofzuigt en de badkamer doet, praten ze honderduit.
Om half elf zegt Annie, ‘Mens, wat werk jij hard zeg, maar nou eerst ff een bakkie doen.’
Tijdens de koffie herinnert Bea zich de mascara en diept die op uit haar tas.
‘Ja, dat is hem, precies de goeie’ lacht Annie, ‘dankjewel meid, dan kan ik weer ff vooruit.’
Terwijl ze haar de mascara geeft, kijkt Bea naar Annies make-uploze gezicht.
Aarzelend vraagt ze ‘Die mascara, ik zie geen mascara op uw wimpers?’
‘Nee, joh, schatert Annie, ‘jij bent nog zo’n jonkie, ik zal je wat leren en niet vergeten want daar kan je later je voordeel mee doen. Die mascara is niet voor mijn oogwimpers.’
Ze wijst naar haar buik, ‘die is voor daaronder. Als je zo oud bent als ik, is het allemaal grijs daar, dat wil je toch niet? Dat ziet er zo oud uit!’

 

Vijfendertig jaar later vertelt Bea me hoe ze vuurrood kleurde en zich verslikte in haar koffie.
En dat ze nog steeds Annies schaterlach hoort in haar hoofd als ze iemand dit verhaal vertelt.

 

2-2-20

Hemelse vloek

Aan de andere kant van het gangpad giebelen twee meiden.
Als de NS-controleur de coupé binnen komt en begint aan zijn controleronde, gaan ze op zoek naar hun ovpas.
De oudste pakt hem uit haar jaszak.
De jongste leegt haar zakken.
Keert mompelend haar rugzak om.
Chaos op haar schoot, rond haar voeten, op de plaats naast haar.
Geen ovpas.

 

Dan gebeurt het.
Haar hoge meisjesstem zet een lange zachte g in die over gaat in weergaloze ò-klanken:
‘gggghhhh-òòòòòòd-verdòòòmme.’
Hoog en zangerig, bijna Gregoriaans klinkt hij door de coupé, de mooiste vloek die ik ooit hoorde.
Ver weg hoor ik God geamuseerd lachen.
Echt waar.

 

23-12-2019

Los lopen

Als ik de hoek omsla, zie ik halverwege twee jongens, een man en een meisje bij een scooter staan.
De twee jongens, een jaar of twintig schat ik, praten enthousiast en met veel handgebaren.
Als ik nader, geniet ik mee van hun technische uitleg over de werking van dit geweldige apparaat.
Het meisje, net zestien denk ik, luistert geconcentreerd, met blosjes op haar wangen.
Ze knikt begrijpend als ze voordoen hoe te starten, te remmen, hoe de lichten werken.
Dan zegt een van de jongens: ‘Nou weet je het wel, rijden maar.’
Ik zie haar schrik, met trillende handen zet ze een gloednieuwe helm op.
De oudere man schudt zijn hoofd: ‘Ga nou eerst eens mee achterop.’
Ze fronst: ‘Pàp!’
Na drie onhandige pogingen start ze de glanzende Vespa.
Aarzelend rijdt ze van de stoep af de straat op en verdwijnt slingerend om de hoek.
Haar vader zucht, schudt zijn hoofd: ‘Dat wordt niks, ze kan nog maar net lopen.’

 

10-6-2017