Als de vrouw die ochtend wakker wordt in de berghut is ze alleen.
Haar gastheer en gastvrouw zijn niet thuis gekomen van hun avondje uit.
Verbaasd kleedt ze zich aan en kijkt rond, er is iets veranderd, maar wat?
Met de hond gaat ze naar buiten, wandelt rond.
De hond stoot zich keer op keer aan iets onzichtbaars.
Ze ontdekt waar hij op vastloopt: een glazen wand scheidt hen van de rest van de wereld.
Door de wand heen ziet ze dezelfde wereld als gisteren, maar dan stil: er is geen menselijk leven meer zichtbaar.
Verward en met de moed der wanhoop ontdekt ze samen met een hond, een kat en een koe, hoe verder te leven op haar berg.
Een voortdurende worsteling wordt het, in het nu, zonder hulp.
Met wat de berghut, de seizoenen en de natuur haar bieden.
Een hand tikt op mijn vingers.
Verdwaasd kijk ik op van mijn boek.
De man gebaart, zijn lippen bewegen.
Ik doe mijn oordoppen uit.
Vanuit de badkamer klinkt een drilboor, daarboven uit schalt Hazes.
Aan de andere kant van de muur martelt de buurvrouw stooflappen op haar hakblok.
Buiten jammert een bladblazer.
Aan de overkant van de straat klinkt getimmer en wordt geheid.
Leestip: ‘De wand’ van Marlen Haushofer’
(met dank aan Aaltje)