De meester in de zesde klas vond dat ik naar het lyceum moest.
Alleen dat rekenen, dat was wel een probleem, maar wellicht zou bijles helpen.
Mijn vader vond bijles te duur en zuchtte: ‘Meisjes kunnen nou eenmaal niet logisch denken.’
Die zomer kampeerden we in Oostenrijk.
Heerlijk maar ik herinner me vooral de ochtenden.
Op campingstoeltjes voor de Alpenkreuzer bogen mijn vader en ik ons over een dun boekje met ingewikkelde rekenopgaven.
Kort legde mijn vader de breuken en staartdelingen uit, deed er enkele voor.
Ik begreep vaak niet wat hij zei maar vroeg weinig om zijn antwoordzucht te vermijden.
Met de moed der wanhoop probeerde ik na te doen wat hij deed, verlangend naar Pietje Bell en Joop ter Heul die op mij wachtten als deze dagelijkse kwelling voorbij was.
Na de vakantie deed ik een rekentest, noodzakelijk om toegelaten te worden tot het lyceum.
De uitslag liet op zich wachten.
Omdat de mulo al begon, moest ik daar vast heen, want daar zou ik toch wel terecht komen, zei mijn vader regelmatig.
Een paar dagen fietste ik ongelukkig naar de mulo.
Van de rekenlessen daar begreep ik niets.
Zou mijn vaders voorspelling dan toch uitkomen? ‘Je kan altijd nog schoonmaakster worden op de fabriek’, zei hij, ‘de hele dag vieze wc’s schoonmaken.’
Toen lag de uitslag van de rekentest op de mat.
Ik had een zes min!
Zelden gaf mijn vader complimentjes en dat ene woord sprak hij alleen in uitzonderlijke bijzondere situaties.
Maar toen zei hij het: ‘Dat is Magnifiek.’
Het is de enige keer geweest dat hij dit woord gebruikte in relatie tot mijn rekengaven.
Mijn wiskundeprestaties in de jaren erna op het lyceum boden geen enkele aanleiding om het vaker te gebruiken.