Horen

(niet gebaseerd op eigen ervaringen)

 

 
Ze slaapt nog als ik binnenkom.
Zachtjes leg ik de stapel gewassen kleren in haar kast, schik de tulpen in een vaas, zet ze op het nachtkastje naast haar.
Ga zitten, kijk naar haar.

 

Ze ligt op haar rug, haar bril op haar neus, haar handen ineen gevouwen op haar maag.
Wat is ze fragiel geworden.
Waarom houdt ze haar bril op als ze slaapt?
Alsof ze mijn blik voelt, slaat ze haar ogen op, ziet me, blijft stilliggen.
Langzaam glijdt er een glimlach over haar gezicht: ‘Dag kind, ben je daar.’
Ik pak haar hand: ‘Ja mam, heb je lekker geslapen?’
Ze knikt dromerig, zwijgt even, dan: ‘Als ik dood ben, lig ik vast net zo in mijn kist als nu hier op bed.’
Ik slik, die gedachte bekroop mij ook terwijl ik keek hoe ze sliep.
‘Ja, ligt het goed zo?’
Ze peinst hardop: ‘Als ik dood ben, wil ik in deze jurk begraven worden, beloof je dat?’
Ik beloof het: ‘En wat wil je nog meer?’
Ze wijst naar het kettinkje met het geloof-hoop-liefdehangertje, gekregen toen ze klein was, altijd gedragen.
‘En deze neem ik natuurlijk ook mee, of wil jij hem?’
‘Nee mam, als jij hem om wilt houden, zorgen we daarvoor.’
Tevreden knikt ze, grijnst dan, wijzend naar de alarmknop om haar hals: ‘Deze wil ik niet mee hoor!’
We lachen, ze vergeet hem nu ook al vaak, ik beloof dat die alarmknop meteen afgaat als ze haar laatste adem heeft uitgeblazen.
Dan vraag ik het: ‘En je bril?’
‘Tuurlijk moet ik die dan op!’
Ik geef het vertrouwde voorzetje: ‘Maar mam, je kan ons dan echt niet meer zien hoor.’
Als vanouds kopt ze hem in, met een vette knipoog: ‘Ja maar, zonder bril kan ik je niet horen.’

 

19-7-2023

Puzzel

Ze scrabbelt in de huiskamer, geanimeerd babbelend met buurvrouw Marie.
Ze wint, natuurlijk wint ze, wat gisteren is gebeurd weet ze niet maar in woorden met een hoge woord- en letterwaarde is ze nog steeds geniaal.

 

Vrolijk zegt ze Marie gedag als we naar haar kamer gaan om haar jas te halen voor een wandeling.
Het is zonnig en ze geniet van het speuren naar uitbottend lentegroen.
Terwijl ik haar haar jas aantrek, stel ik voor Marie mee te vragen.
Haar gezicht betrekt: ‘Waarom moet zij mee?’
‘Marie heeft geen bezoek, ze gaat vast graag met ons mee naar buiten.’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Nee.’
‘Je vindt haar toch aardig?’
‘Nee.’
‘Mam!’
‘Dan ga ik niet mee.’

 

25-2-2019

Zwachtel

(een verhaal van ver voor de coronavirusuitbraak)

 

Het is lente, zonnig, overal bot pril groen uit.
Vanachter het raam kijkt ze verlangend naar buiten.
‘Ma, zullen we naar buiten gaan?’
Ze knikt.
Ik ga op zoek naar een verzorgende want ma’s voet moet nog gezwachteld.
De dienstdoende verzorgende is druk maar ze komt zo, belooft ze.

 

Een paar minuten later stuift ze binnen.
Bezweet vraagt ze me, boven mijn moeders hoofd, ‘Moet ze echt gezwachteld, ik ben niet bevoegd en ik sta alleen, er is geen zwachtelbevoegde vandaag.’
‘Ja, haar voet moet gezwachteld, anders wordt hij dik als we zo naar buiten gaan. Kan je het wel, zwachtelen?’
Ze knikt.
‘Doe het dan maar, op mijn verantwoording.’
Ze zwachtelt ma’s voet.
‘Au’ klaagt ma.
Weer vraagt de zwachtelzuster me boven haar hoofd: ‘Kan ze niet een keer zonder?’
Weer zeg ik: ‘Nee, dan wordt haar voet erg dik als we naar buiten gaan.’
Ze maakt de zwachtel los, begint opnieuw.
Mijn moeder grimast, verbijt zich.
‘Als ze het niet wil, doe ik het niet hoor.’
Na de derde poging lopen de tranen over mijn moeders wangen.
‘Laat maar, ik wil niet naar buiten, ik ben iedereen tot last.’

 

13-9-2018 

Afscheid

Voor Marianne

De kamer moet over een paar dagen leeg zijn.
Ik ruim haar kast op.
Laat haar kleren door mijn handen gaan, ruik soms even aan een vest.
Haar geur.
Geuren vergeet je niet, weet ik.
Zal ik haar om me heen voelen, als ik een geur ruik, een gedichtje van Annie M.G. Schmidt lees, haar muziek hoor?
Zal ik haar stem horen, als in het voorjaar de bomen uitlopen, waar ze altijd zo van genoot: ‘Kijk nou toch kind, is het geen wonder hoe uit een klein takje zo’n prachtige boom groeit?’

 

Peter opent een voor een de laden van haar dressoir en bekijkt foto’s en kaarten die ze schreef.
Aan zijn nadenkende gezicht zie ik dat hij in zijn hoofd herinneringen verzamelt, zinnen vormt voor wat hij wil zeggen bij de uitvaart van zijn oma.
Allebei kijken we af en toe naar haar, hoe mooi ze daar ligt, geen spoor meer van pijn of verwardheid.

 

Een klopje klinkt, buurvrouw Mieke kijkt om het hoekje, ‘Komt ze zo koffiedrinken?’
Als ze ma op bed ziet liggen, vraagt ze, net als gisteren, verbaasd: ‘Slaapt ze?’
Ik vraag of ze even binnen komt.
Ze schuifelt naar binnen, mijn oog valt op haar benen, wat heeft ze nou toch voor broek aan?
Ik kijk nog eens, zie dat ze haar vest als broek heeft aangetrokken, de benen in de mouwen, dichtgeknoopt voor haar buik. In ieder geval lekker warm.
Ze gaat aan tafel zitten, pakt het zakdoekje uit haar mouw, strijkt het open en vouwt het op, steeds opnieuw.
Ze kijkt naar Peter, haar wenkbrauwen fronsend vraagt ze: ‘Is dat je broer?’
‘Nee Mieke, dat is mijn zoon.’
‘Zo groot?’

 

Ze kijkt naar ma, naar mij.
‘Slaapt je moeder?’
‘Nee, ze is dood’
‘Wordt ze straks weer wakker?’
‘Nee Mieke, ze wordt niet meer wakker.’
Weer schrikt ze, tranen glijden over haar wangen.
‘Nooit meer?’
‘Nee, nooit meer, maar ze heeft ook geen pijn meer.’
Ze knikt, vouwt haar zakdoekje open, dicht, kijkt op: ‘Mag ik wel tegen haar praten?’
‘Ja hoor dat mag.’
‘Zegt ze dan ook wat terug?’
‘Nee, ze zegt niets terug.’
Ze schuifelt naar het bed, raakt ma’s hand aan.
‘Ze is koud.’
‘Ja, maar dat voelt ze niet hoor.’
‘Mag ik haar ook een kus geven?’
‘Je mag haar aaien.’
Heel zacht streelt ze mijn moeders wangen, haar handen.
Peter en ik staan naast haar, we slikken.
‘Ik zal haar zo missen.’
Ze huilt, kruipt klein weg tegen Peters brede schouder.
Dan kijkt ze op, diep verdrietig: ‘En kom jij nou nooit meer hier?’

 

11-12-2019

Jarig

Vandaag is ze jarig.
Ze wil geen drukte, geen feest zoals vorig jaar.
Wel mag ik gebak meenemen, om te trakteren in de huiskamer.

 

Op haar deur hangt een slinger met ballonnen en een papier waarop in vrolijk gekleurde letters:
mevrouw Jansen
Daaronder dik doorgekraste onleesbare cijfers.

 

Ik klop, ga naar binnen.
Ze zit aan tafel, met haar bril op het puntje van haar neus zoekt ze geconcentreerd op welk plekje van de puzzel het stukje in haar hand past.
‘Ha mam, gefeliciteerd met je verjaardag.’
Ze kijkt verstrooid op, ‘O ja, dat is waar ook, wat een leeftijd hè?’
‘Je deur is gezellig versierd, maar waarom is je leeftijd doorgekrast?’
Haar ogen spuwen vuur ineens: ‘Er stond ‘tweeënnegentig’, de idioten, poeh, dan vinden ze mij vergeetachtig maar ik weet tenminste nog dat ik vandaag eenennegentig word.’
Oef, slordig van ze.
‘Zal ik er eenennegentig opzetten?’
Ze knikt, haar ogen alweer gericht op een volgend puzzelstukje.
In sierlijke letters schrijf ik ‘91’ op een vel papier en plak het onder haar naam op de deur.
Ze merkt het niet op.

 

Als de puzzel klaar is, gaan we naar de huiskamer, zij achter haar rollator, ik met een doos gebak in de ene arm en een vaas bloemen in de andere.
Minzaam glimlachend incasseert ze de verjaarswensen van medebewoners en van verzorgenden.
Als we voor haar zingen, straalt ze.
Bij het driewerf hoera gooit ze jolig haar armen in de lucht.

 

Na de koffie met gebak, lopen we langzaam terug naar haar kamer.
Voor haar deur staat ze stil, bekijkt peinzend de slinger met ballonnen.
Zacht leest ze haar naam hardop, fluistert: ‘eenennegentig.’
Dan fronst ze, grist het papier van de deur, frommelt het in elkaar, gooit het met een zwaai over haar schouder de gang op en loopt haar kamer in.
‘Mam, wat doe je nou?’
Verontwaardigd zegt ze: ‘Een dame zegt haar leeftijd niet!

 

25-9-2019
(verhalen in de categorie Verpleeghuisperikelen zijn uit het leven gegrepen, zij het niet uit het mijne)
De 99woorden-versie van dit verhaal werd door Schrijven Online op 27-9-2019 in de spotlights gezet als een van de vijf verhalen die in week 39 opvielen in de Facebookgroep Schrijven Magazine Ultrakorte verhalen vanwege hun originaliteit, verrassende wending, kwaliteit of spraakmakendheid. 

 

Wonder gevraagd

Ineengedoken zit ze aan tafel, schrikt op uit een dutje als ik binnen kom.
Niet-begrijpend glijden haar ogen over me heen: ‘Wie bent u?’
‘Ik ben het mam.’
‘O ja, kind wat fijn dat je er bent, wanneer komt papa?’
Als ik zwijgend mijn jas heb uitgetrokken, weet ze het weer: ‘Hij is dood hè?’

 

Ze wil wel thee.
Als ik de deur naar de badkamer open om water te pakken, walmt een penetrante lucht de kamer in.
Het toilet is smerig, een dot haren verstopt de wastafel.
Dit is niet van een dag.

 

We drinken thee, haar ogen staan verdrietig.
‘Wat is er mam?’
‘Hoe lang moet dit nog?’
‘Hoe lang moet wat nog?’
Ze zucht, de groeven in haar gezicht ogen dieper dan voorheen terwijl ze zoekt naar woorden.
‘Het is niet dat ik dood wil’, begint ze, ‘maar dit, zo …’
Ze hapert: ‘Hoe moet dit nou verder?
Ik pak haar hand, ‘Mam, ik weet het ook niet. Zullen we straks even boodschappen doen?’
‘Vind ik dat leuk?’ vraagt ze onzeker.
‘Ja mam, dan gaan we ook langs de bloemenwinkel, dat vond je gisteren ook leuk.’ Opgelucht knikt ze, ze houdt van bloemen.

 

Altijd was ze vrolijk, maakte grapjes, wist oplossingen voor problemen en verdriet, las verhaaltjes voor die ze zelf verzon, want ‘die sprookjes van Andersen zijn zo vreselijk saai.’
Met haar werden uitstapjes, zelfs boodschappen doen, kleine feestjes.
Van gewone dingen iets leuks maken, ik heb het van haar geleerd.

 

‘Mam ik ga eerst je wc en wastafel schoonmaken, hier is een pen en papier, maak jij ondertussen een boodschappenlijstje?’
Haar gezicht licht op, ze weet: een zakje pinda’s moeten we halen, die zijn op.
Vaak en lang kijkt ze vanuit haar stoel hoe bontgekleurde halsbandparkieten zich al kwetterend te goed doen aan de slinger met pinda’s voor het raam.
Haarfijn weet ze me te vertellen, welke de baas is en welke altijd over zich laat lopen.

 

Als ik de boel gesopt heb, help ik haar in haar jas.
Ze geeft me het lijstje.
Terwijl we langzaam naar buiten lopen, kijk ik wat ze heeft opgeschreven:

 

pinda’s
een wonder

 

 12-3-2019

Feestje

Het is een zonnige lentedag, februari nog maar de lente hangt al in de lucht.
In de warme huiskamer ruikt het bedompt. 
Een verzorgende schenkt met haar ene hand koffie, met de andere houdt ze haar telefoon aan haar oor en praat erin.
Ze knikt als ze me ziet.
Aan de grote tafel soezebolt Marie.
Kees leest de krant ondersteboven en levert onverstaanbaar grommend commentaar.
Jet neuriet poesje mauw.
Ma staart met glazige ogen voor zich uit.

 

‘Ma, ga je mee naar buiten? En zullen we dan ijsjes halen voor iedereen?’
De verzorgende hoort het, lacht en steekt haar duim op.
‘Heb ik daar zin in?’ vraagt ma.
Ik overtuig haar dat ze misschien weinig zin heeft maar dat het buiten heerlijk is. Het lukt.
We gaan een eindje om, zitten even op een bankje in de zon, kopen een doos raket ijsjes en gaan terug.

 

Weer in de huiskamer delen we de ijsjes uit.
‘Mag dat?’ vraagt Marie. Als ik zeg dat het mag, proeft ze en lacht verheerlijkt.
Kees likt met lange halen van zijn raket, zijn ogen gesloten, zijn gegrom klinkt ineens vriendelijk.
Jet neemt kleine hapjes en lacht: ‘lekker.’
Ma zuigt op het topje van haar raket tot het wit ziet en knipoogt naar me.

 

Als Kees zijn ijsje op heeft, zucht hij luid, laat een boer, verheft zich en komt naar me toe.
Plechtig schudt hij mijn hand: ‘Dankuwel voor het feestje, mevrouw.’
Marie, Jet en ma kijken toe.
Dan staan ze op, lopen achter elkaar in ganzenpas naar me toe en schudden mij om beurten de hand: ‘Dankuwel voor het feestje, mevrouw.’

 

28-2-2019

Ammonia-aroma

Langzaam malen haar kaken.
Ze kijkt dromerig.
Als ze frambozen eet, is ze terug in de moestuin en helpt haar vader met oogsten. Toen scheen altijd de zon, zei ze ooit.
Ik veeg haar lippen af, ze zijn droog, gebarsten. ‘Wil je thee?’
Haar gezicht vertrekt.
Heftig schudt ze nee.
Met moeite versta ik haar:
‘Geen drinken. Annie werkt, die liet me gister zitten op de wc. Ik belde en belde. En toen ze kwam was ze boos.’
Als ik frons, dreigt ze: ‘Je zegt niks hoor, dan laat ze me nog langer wachten.’

 

De frambozen ruiken naar ammonia.

 

21-2-2019

Erven

Ze nipt van haar thee als van een goede wijn.
‘Ik vergeet steeds meer’ zegt ze.
Ik knik.
Haar ogen glijden over haar boeken, het antieke kastje, het zeegezicht aan de muur.
‘Als ik dood ben, is alles voor jou.’
‘En Piet en Frank dan?’
Ze zucht. ‘Maar jij zorgt voor me.’
‘Mam, kinderen hebben altijd recht op hun kindsdeel.’
Vinnig zegt ze: ‘Nou, dan gaat alles naar Amnesty.’
Vroeger gaf ze nooit geld aan liefdadigheidsorganisaties.
Nee, zij deelde zelfgemaakte soep uit, kleren, geld, een gedicht. Aan wie dat nodig had.
Ze fronst. ‘Maar dan heb jij ook niks.’
Ze huilt.

 

25-8-2018
Verhalen in de categorie Verpleeghuisperikelen zijn, met hun toestemming, gebaseerd op ervaringen van anderen

Schoon

 

Zonder kloppen komt ze binnen. Ze draagt een stofjas van een schoonmaakbedrijf waarop een naamkaartje ‘Astrid.’
Ma schrikt op van haar legpuzzel, haar ogen vragend naar mij: wie is dit?
Ik zucht, weer een nieuw gezicht.
Astrid kijkt rond, zegt: ‘Ik moet in je badkamer.’
‘Waarom?’
‘Zien of ik moet schoonmaken.’
Ze gaat de badkamer in, sluit de deur.

 

Na een minutenlange stilte fluistert mijn moeder: ‘Wat doet ze daar?’
Ik klop op de badkamerdeur.
Stilte.
Ik open de deur.
Als een pilaar staat Astrid bij de wasbak.
Kijkt naar de stofnesten in de hoeken, de poepvegen in de wc-pot, de urinevlekken op de wcbril, de aangekoekte tandpastaklodders in de wasbak.
Knikt.
Zegt: ‘Schoon.’
Loopt weg.

 

6-8-2018
 

Verhalen in de categorie Verpleeghuisperikelen zijn, met hun toestemming, gebaseerd op ervaringen van anderen