Hartsvriendinnen waren ze op de HAVO, nooit raakten ze uitgepraat.
Over anderen, over elkaar.
Karin wist wie mooi was, wie niet en waarom.
‘Wij zijn niet lelijk hè?’, vroeg ze haar.
Ongelovig staarde Karin haar aan: ‘Maar je neus dan?’
Niet begrijpend vroeg ze: ‘Wat is er met mijn neus?’
Karin gierde alsof ze een goede grap vertelde.
’s Middags thuis bekeek ze langdurig haar gezicht in de spiegel, onderzocht haar neus.
Ze zag het niet.
Vandaag borstelt ze haar net geverfde haar, bestudeert ondertussen gewoontegetrouw haar neus.
Van alle kanten.
In het voorbijgaan kust hij haar: ‘Knapperd!’
Ze ziet het niet.