Psychiatrie in de jaren 70
Observeren is je hoofdtaak, zo werd ons geleerd in de opleiding psychiatrische verpleegkunde.
Dat betekende: je ogen en oren wijd openhouden en aan het eind van je dienst van elke patiënt in het observatieschrift opschrijven wat je had gezien en wat je was opgevallen.
‘s Nachts schreef de nachtdienst al die rapportages over in de patiëntendossiers van de psychiaters die mede daarop hun behandel- en medicatieplan baseerden.
Het digitale tijdperk was nog ver weg begin jaren zeventig.
We waren allebei achttien: Lies en ik. Maar dat leek onze enige overeenkomst: zij was anorexiapatiënte en ik was eerstejaars B-verpleegkundige in opleiding.
Nog nooit had ik iemand gezien die zo schuw was, zo mager en zo vindingrijk in het ontwijken van alles wat met eten en voedsel te maken had.
Lies had een kamertje alleen en sloot zich daar op, ze wilde niets, niet eten, niet praten, niet meedoen aan activiteiten.
In het personeelsoverleg kregen we geen achtergrondinformatie over Lies, wel aanwijzingen hoe met haar om te gaan.
Zo werd ons opgedragen haar van haar kamer te halen, contact met andere patiënten te stimuleren en haar aan te moedigen om mee doen met creatieve activiteiten.
Dat was makkelijker gezegd dan gedaan.
Het vergde een eindeloos geduld en veel soebatten met haar.
Want Lies wilde niet.
Geen wonder dat collega’s een hekel kregen aan deze klus: ‘Wie doet Lies vandaag?’ klonk het regelmatig aan het begin van een dienst.
Vaak nam ik Lies ‘op’ me als ik dienst had want, hoe moeilijk haar gedrag ook was, ze intrigeerde me.
Het verschil tussen ons verbijsterde me: we waren even oud maar zij was opgenomen in een psychiatrische inrichting, had grote problemen en was zichtbaar ongelukkig.
Het kostte me moeite om haar met u en juffrouw aan te spreken, wat in die tijd gebruikelijk was, amicaal gedrag tussen personeel en patiënten werd ongepast gevonden.
Tegenover andere patiënten viel me dat vousvoyeren niet zwaar, tegenover Lies wel, bizar vond ik het dat twee achttienjarigen elkaar met u aan spraken en juffrouw/zuster.
Binnen de beperkingen van haar gedrag en onze richtlijnen zocht ik naar manieren om contact met haar te krijgen.
Vragen stelde ik haar nauwelijks want antwoorden gaf ze toch niet.
Wel zei ik af en toe zomaar iets, zonder antwoord te verwachten, bijvoorbeeld over een spel, een boek, een muziekgroep.
Van Lies leerde ik hoeveel een mens kan zeggen zonder woorden uit te spreken: door een opgetrokken wenkbrauw, een bijna onzichtbaar glimlachje, knikken, schudden, schouderophalen, wegkijken, soms oogcontact.
Er groeide een subtiel contact tussen ons waarin woorden ondergeschikt waren, ik was al blij als ze me af en toe aankeek.
Een geheugen doet vreemde dingen met herinneringen: ik weet niet precies welke maand het was maar wel dat het een woensdagmiddag was.
Ik klopte op haar kamerdeur en opende de deur om haar te vragen of ze mee kwam naar de huiskamer.
Ze zat op het hoofdeind van haar bed.
In plaats van te vragen of ze mee ging, zweeg ik en ging impulsief zitten op het voeteneind van het bed.
Ik weet nog steeds niet waarom ze juist toen begon te praten.
Wat ik wel weet is dat ik bij de eerste zin verbluft was, bij de volgende zinnen blij en daarna zo ontroerd dat het me moeite kostte mijn tranen in bedwang te houden.
Ze praatte wel een half uur, eerst over alles waar meisjes van achttien over praten, kleren, muziek, films.
Ik weet nog dat ik dacht: ‘ik wil nu niet zuster Vermeulen zijn’ en reageerde als mezelf.
Of dat haar ijs brak?
Ze praatte door.
Vertelde een zo gruwelijk verhaal over verwaarlozing en misbruik dat ik haar zwijgen tot nu toe, begreep: wat ze zei was te erg voor woorden.
Na een tijdje zei ze ineens: ‘Dank je wel, zullen we naar de huiskamer gaan?’
Dat deden we.
De rest van mijn dienst deed ik op de automatische piloot.
In mijn observatieverslag vertelde ik heel summier in een paar zinnen over ons gesprek en haar veranderde gedrag.
Ik zag wel dat Lies in de weken daarna verder veranderde, anders keek, wat toegankelijker werd, maar koppelde dat niet aan die woensdagmiddag.
Pas toen haar psychiater me daarop wees en me bedankte voor wat ze mijn ‘aanpak’ noemde, begreep ik dat wat die middag tussen ons gebeurde belangrijk was.
Voor haar maar zeker ook voor mij.
Dit raakt me zo enorm
Dankjewel Nel! Mij ook, bij het schrijven zag en hoorde en voelde ik het ook weer.
Zo intigrerend, wat is de tijd hebben toch belangrijk voor vertrouwen op te bouwen.
Dit verhaal heeft me geraakt. Dank je
Dankjewel Anneke! Je hebt gelijk, tijd, aandacht en dan groeit vertrouwen.