Het is voorjaar 1965, ik zit in de zesde klas van de lagere school en heb een paar keelontstekingen achter de rug.
De huisarts constateert ontstoken amandelen en die dienen geknipt te worden.
Van de operatie herinner ik me weinig, noch van het nachtje ziekenhuis.
Maar de week daarna wordt onvergetelijk.
Weer thuis mag ik herstellen in het grote bed, zodat mama niet elke keer de trap op hoeft naar onze zolderkamer.
Voor een week wordt de slaapkamer van mijn ouders, anders altijd verboden terrein, overdag mijn domein.
Met mijn zere keel lig ik tussen de gestreken lakens in de lichte kamer, frisse lentelucht stroomt door de open balkondeur.
Maar het mooiste is mijn uitzicht op de Tomadorekjes aan de muur tegenover het bed, vol detective pocketboeken van mijn vader.
Mijn bibliotheekboeken heb ik snel uit en ik bedel of ik de pockets van papa mag lezen.
‘Daar ben je veel te jong voor’ zegt mijn vader.
‘Ach, dat kind is toch al veel te wijs voor haar leeftijd’ zegt mijn moeder en daarmee is de zaak rond.
Ik lees een bonte mix van de Saint, Maigret en de boeken van Havank over de Franse speurder die de Schaduw wordt genoemd.
Regelmatig controleert mama of ik koorts heb en brengt rode limonade en rode ijsjes want dat moet als je amandelen zijn geknipt.
Op een middag valt mijn blik op een intrigerende titel: ‘De poppen van madame Mandilip’, geschreven door A. Merritt.
Vanaf de eerste bladzijde ben ik in de ban van dit boek.
De beeldende beschrijving van een door hekserij bevangen, stervende patiënt doet me verstijven in het grote bed:
‘Ik hief het hoofd, er ging een lichte schok door mij heen. De ogen van de man waren wijd open. Hij was niet dood en ook niet bewusteloos. Maar op zijn gezicht lag de meest vreemde uitdrukking van angst, die ik ooit gezien had in mijn lange ervaring met normale, abnormale en grensgevallen. Het was niet alleen angst, maar een mengelmoes van angst en een even ontstellende afschuw. De ogen, blauw en met verwijde pupillen, waren als het ware uitroeptekens voor de emoties, die op dat gezicht stonden uitgedrukt. Zij keken naar mij op, door mij heen en aan mij voorbij. En toch leken zij naar binnen te kijken – alsof het vreselijke visioen, wat het ook was, dat zij zagen, zowel achter als vóór hen was.’
Draadje voor draadje ontwart psychiater dr. Lowell en ik met hem, de achtergrond van dit en nog een paar geheimzinnige sterfgevallen.
Hij komt op het spoor van madame Mandilip, een beeldschone, reusachtige, wonderlijke vrouw die op ingenieuze wijze mensen vermoordt en hun zielen plaatst in levensechte poppen die ze vervolgens opdracht geeft om anderen te vermoorden.
De Saint, Maigret, de Schaduw en mijn zere keel, ze vallen allemaal in het niet bij de zaak die dr. Lowell onderzoekt.
Af en toe is het zó eng, dat ik me dwing op te kijken: het grote bed, de lichte kamer, de geluiden van vogels buiten en van broertje en zusjes die spelen, brengen me terug in de veilige werkelijkheid.
Tegen de tijd dat dr. Lowell het raadsel heeft opgelost en madame Mandilip uitgeschakeld, is mijn keel geheeld.
Ik keer terug naar de gewone wereld: naar school, buiten spelen en ‘gewone’ boeken verslinden, zoals Pietje Bell, de Kameleon en Joop ter Heul.
Dertig jaar later ruimen we ons ouderlijk huis leeg.
Een Tomadorekje komt bij mij terecht, evenals een stapel detectivepockets van mijn vader.
Ze krijgen een plaatsje in onze boekenkasten.
De zomer van 2020 gaat de boeken in als de zomer van het coronavirus en van een intense hittegolf.
Buiten is het zinderend heet, binnen stof ik boeken af en selecteer welke weg kunnen.
Tussen Hannes Meinkema en Haruki Murakami zie ik een gevlekte, vergeelde Succespocket: De poppen van madame Mandilip.
Er dwarrelt een agendablaadje uit, van woensdag 25 mei 1955.
Ik realiseer me dat mijn vader het boek al tien jaar in de kast had staan voordat ik het las.
Het ruikt naar oud stof en zijn Chief Whipsigaretten.
Ik sla het open en ben meteen weer verloren.
Weer stokt mijn adem bij beschrijvingen van moorden, gepleegd door de levende poppen van de griezelige madame Mandilip.
Maar nu vallen me ook de doorwrochte plot op en de filosofische theorieën over goed en kwaad en over magie.
Het meisje van elf las daar destijds overheen.
De vrouw van nu geniet van deze verdieping: het maakt dat het boek, hoewel op onderdelen gedateerd, desondanks de toets der tijd glansrijk heeft doorstaan.
De rode ijsjes en het grote bed ontbreken dit keer maar een Magnum amandel in mijn luie stoel blijkt een zeer bevredigend alternatief.
Cora, wat heerlijk dat je in het grote bed mocht en ook nog de detectives mocht lezen. Wat leuk dat je ‘de poppen van Mandilip met de leeservaring van nu weer mooi vindt. Enigszins, maar eigenlijk nogal, ben ik jaloers op het Tomado boekenrekje ?
Dankjewel, Ellie ❤, enne, je hoeft niet jaloers te zijn op dat Tomadorekje, het is verdwenen voor ik besefte dat het leuk was om te bewaren, inderdaad jammer!
Heel mooi verhaal, goed geschreven al vind ik dat je de spanning van je eigen beleving had kunnen uitwerken. Nu zit er een vrij groot.verslag in over de tekst, die je je zelf als meisje meer had kunnen laten beleven.
Maar leuk om te lezen.
Liefs Aaltje
Dank Aaltje, ik ga nog even sudderen op je tips!
Pracht verhaal en wat veel details ?
Wat leuk, Corry, dankjewel!
Ik heb genoten van dit verhaal…en dan kom je dat bijzondere boekje opnieuw tegen, jaren later. Prachtig!
Dankjewel Patricia! Ja, leuk hè, toen ik het zag en rook en las kwamen de herinneringen weer boven.
Prachtig verhaal, Cora! Maar goed dat je in de lichte kamer mocht zijn tijdens het lezen 😉
Dank je, Remke! Ja dat klopt, dat maakt precies het verschil tussen een leuke herinnering of een nachtmerrie;-)
Geweldig! Wat een verhaal!
En de bewuste balkondeur gisteren nog gezien….
Ha ja, dat zag ik op Insta! Leuk!
Wat een dappere dodo was je Cora. Ik vond Harry Potter al bijna te eng en die las ik toen ik al bijna middelbaar was. 🙂
Vroeger werden vaak amandelen geknipt; daar was ik jaloers op vanwege de vele ijsjes die de kinderen toen kregen.
In het grote bed was dapper zijn een stuk makkelijker ??!