Slappe lach

Wij waren jonge ouders in de jaren 70 en 80.
Jonge ouders met mooie idealen, wij zouden het anders doen, wij zouden niet autoritair opvoeden, wij zouden praten met ze en uitleggen en overtuigen en ze spelenderwijs leren om zelf na te denken. En we zouden ze alle ruimte geven om zelf te ervaren en uit te proberen.
Al toen jongste nog heel klein was, had hij af en toe de slappe lach.
Als zijn grote broer kiekeboe speelde met hem gleed hij slap van de lach uit zijn kinderstoel.
Heerlijk om te zien, je lachte vanzelf mee.
Toen ze wat ouder waren, vier en zeven, cultiveerden ze die slappe lach tot een onnavolgbare en helemaal niet amusante act waarin ze in eendrachtige samenwerking de avondmaaltijd ontwrichtten.
Oudste had de rol van aangever, als de maaltijd op tafel stond, provoceerde hij : ‘Bah wat een goor eten’ en keek ons en zijn broertje aan.
Die nam de uitdaging aan en samen zochten ze vergelijkingen voor de aanblik van het eten (kots, modder, poep enz.).
De grootste lol hadden ze, ondertussen afwachtend hoe wij ons hieruit gingen redden, wetend dat wij niet snel rigoureus ingrepen.
Ons ‘Nou jongens, hou op, dat eten is prima,’ leidde enkel tot grotere lachsalvo’s: ‘Neeee, het is goorgoorgoor.’
Oudste hield ons ondertussen wel nauwlettend in de gaten, die wist haarfijn hoe ver hij kon gaan.
Jongste was daarvoor al te ver heen in dit fantastische spel, die lachte zich tranen en ging onverbiddelijk richting onbeheersbare slappe lach.
Hikkend kronkelde hij heen en weer op zijn stoel en stuiterde tenslotte naar adem happend naar de grond en lachte daar verdwaasd verder in een onstopbare stuip.
Gierend herhaalden ze alles wat we zeiden, altijd een probaat middel tegen opvoedende ouders.
Het was ze weer gelukt om onze mooie opvoedidealen onderuit te halen.
Wij lachten allang niet meer maar zuchtten: ‘Nee hè, niet weer deze scène bij koud wordend eten.’
Er restte ons niets anders dan daadwerkelijk ingrijpen want alleen door ze uit elkaar te halen stopte deze broederlijke kongsi.
Een van de twee werd op de gang gezet, het maakte niet uit welke, want hun act was alleen succesvol met twee spelers.
Zonder publiek op de gang doofde de hilariteit vanzelf uit, net als bij de achterblijver in de kamer die tegen onze pokerfaces aan keek.
Onze lol kwam ’s avonds als ze op bed lagen en we de eendrachtige samenwerking in hun act bewonderden en nog nagenoten van die uitbundige slappe lach.
Deze act was van voorbijgaande aard, gelukkig, het leidde toch altijd tot koud eten.
Pas nu stemt die herinnering tot weemoed.
Hoe zou het zijn om die twee schatjes, veertigers nu, nog eens onder de tafel te zien glijden van de slappe lach?
Ik zou niets doen om ze te stoppen.
 
12-1-2016
 

Leave a Reply

Your email address will not be published.

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.