Ik was acht toen ik van Sinterklaas een poesiealbum kreeg.
In de maanden daarna schreven familieleden en vriendinnetjes er de bekende albumversjes in.
Behalve de juf van de leeszaal en mijn vader.
Zij schreven allebei een eigen versje voor me.
Onderstaand versje is van mijn vader.
Hij was een hardwerkende zwijgzame man die naast zijn werk als registeraccountant ook actief was als schaker en penningmeester van de kerkenraad.
In 1962, toen hij dit versje in mijn poesiealbum schreef, was hij nog niet geveld door de ‘overspannenheid’ die een paar jaar later en de rest van zijn leven bezit van hem nam.
Opgroeien in die tijd in dat gezin bood weinig ruimte voor het uiten van gevoelens, aanraken of knuffelen.
Vele jaren later, mijn vader was al overleden, drong het bij het lezen van dit versje ineens tot me door dat hij meer zag dan ik wist.
Dat hij me beter kende dan hij bij leven ooit toonde, kon tonen:
Lieve Cora
Wie kent er alle boeken
Sneeuwwitje en Dik Trom?
Wie zit zo graag te dromen,
maar is toch lang niet dom?
Wie kan goed rekenen en taal,
wie houdt er van muziek?
Wie heeft er eens gewonnen
de hersengymnastiek?
Wie koopt er voor haar zakgeld
zo graag een zakje frites?
Wie houdt er van gebakjes,
maar van de ‘pudding’ niet?
Wie doet haar best met schrijven
zelfs met de linkerhand?
Dat is ons aller Cora,
de ‘knapste in het land’!
Amersfoort
8 januari 1962
Papa
22-11-2016