Ik bemachtig de laatste zitplaats.
Bij de volgende halte stapt een vrouw in, kijkt zoekend rond, blijft dan naast me staan in het gangpad.
Ik herken haar.
Als de bus optrekt, dreunt ze tegen mijn schouder.
Ik groet, ‘Hallo Eva.’
Ze monstert me van top tot teen, fronst: ‘Ellen? Was jij niet die stagiaire in het vrouwenhuis?’
Ik knik.
‘O ja’, zegt ze luid, ‘nou weet ik het weer, jij had zo’n leuke man, hoe is het met hem?’
Mensen kijken naar ons.
‘Hij is overleden’ fluister ik.
‘Wat zeg je?’
Ik herhaal mijn woorden, iets luider.
Ze fronst weer, ‘Wanneer dan?’
‘Tien jaar geleden.’
‘Wat had hij?’
Ik doorsta haar vermorzelende blik en zwijg.
Dat houdt haar niet tegen: ‘Waarom wist ik dat niet, dat hij dood is?’
Mijn stem schiet omhoog, ‘het stond echt in alle plaatselijke kranten, hoor.’
Ik herinner me weer haarfijn waarom ik haar in het vrouwenhuis altijd ontweek.
Brr goed geschreven. Of de Noordenwind over je ruggengraat waait! Van mij een warme knuffel! Liefs Aaltje
Dank, Aaltje, wat een prachtige metafoor!
Gevoelig typje, die Eva! ?
Ja hè? Op haar manier dan …
Misschien moet Eva nog een hapje appel nemen.
Remke, dat is het!
Wat een naar mens. Ik voel de kilte tijdens het lezen, brrrr….
Ja, en ook achter dat mens zal een heel verhaal schuil gaan, maar desondanks een ongemakkelijke situatie.