Voor Elisabeth
Vandaag wordt mijn grote broer zestig.
Ik bel de instelling waar hij woont en vraag hoe het met hem gaat, kan hij bezoek aan vandaag? Van mij en zijn moeder?
De verpleegkundige vertelt dat hij wat afwezig is, in zichzelf gekeerd. Maar hij heeft zichzelf vanmorgen wel zonder aansporen gewassen en aangekleed.
Zijn angsten en wanen lijken wat minder actief.
‘Ik denk dat hij het fijn vindt als jullie komen, een rustig bezoekje gaat vaak goed. Tenminste, als je hem niet aanraakt. Maar dat weet je.’
Dat weet ik.
Ik bel het verpleeghuis hoe het met mijn moeder gaat vandaag.
‘Ze heeft een rustige nacht gehad en vindt het vast fijn als je komt’, zegt de verzorgende.
Ik vertel dat ik samen met haar, haar jarige oudste zoon wil bezoeken.
‘O, dat wil ze vast wel, ze maakt graag ritjes met jou.’
Ze zit klaar in haar mooiste jurk, donkerrood met een roze sjaal om haar schouders.
Vragend dwalen haar ogen over me heen, tot ze me herkent.
Haar gezicht licht op.
Als ik haar knuffel, legt ze haar hoofd op mijn schouder.
Even zitten we zo.
‘Mam, ga je mee naar Koos? Je oudste zoon? Hij is jarig vandaag.’
Onzeker kijkt ze me aan.
‘Mam, ga je mee, een ritje in de auto? Dan gaan we even taart eten bij Koos, hij is jarig.’
Ze knikt weifelend.
Ze zit naast me en kijkt om zich heen, tikt af en toe op mijn arm, wijst naar uitbottend lentegroen, bomen, de strakblauwe hemel.
Ze lacht, geniet geluidloos.
Woorden hebben haar al lange tijd verlaten.
Koos zit in een hoek van de afdelingshuiskamer.
Hij staart naar buiten, zijn hoofd luisterend geheven.
Ik wacht tot hij zijn hoofd wendt en zijn blik op ons valt.
Dan zwaai ik, roep ‘Gefeliciteerd Koos.’
Hij reageert niet.
Langzaam gaan we naar hem toe, vermijden onverhoedse bewegingen, daar schrikt hij van.
Ik manoeuvreer mijn moeder in de lege stoel naast hem.
Hij verstijft, kijkt nors voor zich uit.
Even zitten we zo.
‘Zal ik thee halen?’ vraag ik.
Ze knikken allebei. Mooi.
Als ik terugkom met thee, schenk ik in en leg de aardbeigebakjes die ik heb meegenomen op schoteltjes.
Langzaam drinken we thee, eten gebak.
Koos’ trekken verzachten, hij is dol op zoetigheid.
Af en toe kijkt hij naar mij, naar onze moeder.
Zij kijkt naar hem, verwonderd, vragend, haar lippen bewegen geluidloos.
Ik drink mijn thee, denk aan haar zelf gebakken appeltaarten, ze waren fameus in de buurt, net als de kwajongensstreken van mijn grote broer.
Als ze haar gebakje op heeft, veegt ze haar mond af met haar sjaal.
Ze kijkt naar Koos, reikt haar hand naar hem, aarzelt boven zijn arm.
Als Koos terugdeinst, trekt ze snel haar hand terug.
Tranen glinsteren in haar ogen.
In haar schoot verfrommelen haar handen de sjaal.
Dan pakt ze een uiteinde van de sjaal.
Beweegt het langzaam naar hem toe, houdt het boven zijn been.
Behoedzaam legt ze het op zijn broek, strijkt het glad.
Dan trekt ze haar hand weer terug.
Alle drie kijken we naar haar roze sjaal op Koos’ vale spijkerbroek.
Koos’ gezicht vertrekt.
Hij heft zijn arm, aarzelt, legt dan zijn hand op de roze vlek.
Vredig zitten we bijeen.
Prachtig
Dankjewel Ria!