Ik loop even langs om te vragen hoe het gaat.
Hij werkt in de tuin, wiedt onkruid met driftige gebaren, en vertelt:
‘Alles hebben ze weggehaald. De klieren waren schoon behalve een, dus die artsen aan het ruziën of ze een natraject moet. Maar ze is zo verzwakt dus chemo gaat niet, nou wordt ze bestraald. Daar moet ze van kotsen. Maar weet je wat het ergste is? Ze wil niet eten.’
Ik vraag hoe ze zich voelt.
Niet begrijpend kijkt hij op naar me. Vervolgt:
‘Wat bedoel je? Hoe ze zich voelt? Wat is dat nou voor vraag? Wat is het alternatief dan? Er is geen alternatief. Ik laat haar niet zo maar dood gaan.
Ik moet voor haar zorgen. Ze moet gewoon eten. Niet eten is geen optie.
Ze móet eten.’