Pijn en Kruispunt

In de tweede ronde van onze dichtsessie van vorige week, vormden deze woorden de uitdaging om te verwerken in een gedicht:
Heenweg, Naderen, Letters, Engel, Ontzetting.
Dit is Aaltjes gedicht:

 

Pijn

 

Met ontzetting nam ik plaats
Op mijn knieën in hard grind
voor de steen, waar in gebeitelde letters
te lezen stond: ‘Rust zacht Engel.

 

Voor jou was de heenweg zwaar.
een hellegang zoals je aan je kruis genageld
bij het naderen van het Hemelse Jeruzalem.
een laatste woord riep: ik verstond

 

‘Vader, waarom heb je mij verlaten?’
Dat ik bij je geboorte dit niet heb
voorzien doet mij alsnog pijn.
Bij je graf uit ik mijn spijt

 

met pijnlijke knieën in hard grind.
Het had anders moeten gaan;
beter was je geen mens geweest
en had ik het niet verkeerd gedaan…

 

***

En dit kwam er bij mij uit:

 

Kruispunt

 

Op de heenweg zocht mijn brein eindeloos
naar betekenis en verklaring voor verdriet en
tegenslag. Ik verzamelde letters, vond woorden
schreef zinnen vol ontbering en ontzetting

 

Op het kruispunt halverwege, naderen de duivel van
eeuwig uitstel en de engel van compassie elkaar en
strijden grove verwijten tegen vergeving en genade.
Ik groet ze en loop door, lichter dan ooit eerder

 

 

16-11-2022

CorAaltjes november 2022

Gisteren deden we weer een dichtsessie, Aaltje en ik.
We prikten om de beurt een willekeurig woord uit een boek en verwerkten deze woorden elk in een gedicht: een CorAaltje.
Deze keer kwamen de woorden uit ‘Cliënt E. Busken’ van Jeroen Brouwers.
Dit waren de woorden in de eerste ronde:
Gebonk, Voordat, Afwacht, Prenten, Hersens.
Dit is Aaltjes CorAaltje:

 

De wolven

 

 
Gebonk op de deur. Voordat we de betekenis
beseffen van wat of hoe duiken we onder.
Koelte en duisternis in de kelder,
laat de wolven maar huilen, zegt vader.

 

Laat de wolven huilen daarbuiten ze dreigen
met tanden door het kelderraam Ze dragen
helmen met lantarenlicht, het oog van hun geweer
op ons gericht. Vader weet van geen betekenis.

 

Zoals de wolf afwacht. Het harig monster. Hij
slaat gaten met granaten. Laat zijn prenten
achter voor doden die opspringen uit hun grafgaten

 

terwijl onze harten exploderen. De splinters
maken onze hersens bewust wat oorlog is.
Laat de wolven maar huilen, zegt vader.

 

En dit is mijn CorAaltje:
Mijmering

 

Gaandeweg haperen mijn hersens almaar
meer, vervaagt mijn verleden, gaan feiten
verloren in gemijmer over vallende bladeren, verdrinkt
mijn vroeger in een zee van onverteerd zeer

 

Mijn hart dat aarzelend afwacht, blijft zich met
bang gebonk inprenten: het komt goed
het komt goed, het komt vast weer goed
voordat het onherroepelijk fout gaat

 

16-11-2022

Zin

Ik wacht op de bus, het motregent uit een grijze lucht.
In mijn oren zingt Rowwen Hèze over November, in gedachten citeer ik het gedicht van J.C. Bloem: ‘Het regent en het is november.’

 

Ik bestudeer de levensgrote affiche op de zijruit van de abri.
Tussen felrode tomaten, oranje wortels en een bonenmix staat een kom soep, aangeprezen door ’s lands grootste worstenmaker.
Ik peins nog over niet genoemde kleine lettertjes-ingrediënten als er een klein busje met gierende remmen stopt voor mijn neus.
Een jonge man springt eruit, slaat de deur dicht, rent naar de achterkant, opent die, grijpt een lange stok en twee opgerolde affiches.
Vriendelijk vraagt hij of ik even aan de kant wil gaan.
Hij opent de plastic ramen, rukt aan beide kanten de affiches los, vouwt ze op, rolt de nieuwe affiches open en bevestigt ze, pijlsnel en kaarsrecht.
Bewonderend kijk ik toe, tot me opvalt: de nieuwe affiche is exact dezelfde als degene die hij net verwijderd heeft.
Wijzend naar de soep, vraag ik: ‘Dat is dezelfde, is dat de bedoeling?’
Haastig bezig zijn spullen weer in te laden, kijkt hij verstoord om: ‘Nee, dit is een andere.’
‘Echt niet, dit is precies dezelfde.’
Hij haalt zijn schouders op, ‘Ik moest deze vervangen’, stapt in en scheurt weg.

 

De bus is te laat.
Het gaat harder regenen.
Rowwen Hèze en J.C. Bloem, ik ben het zó met ze eens.

 

9-11-2022

Requiem

Dit is een Koppensneller: samengesteld uit krantenkoppen uit Volkskrant en Trouw van 3 en 4 november j.l.

 

 

Eenzamer in New York dan op een onbewoond
eiland, een associatieve reis vol visuele prikjes,
het grimmige slagveld een elegant gefilmd kunstwerk,
de camera vertelt alles, bloedstollend maar moet het
allemaal zo heftig? Het blijft in golven komen: hoop
en wanhoop, als niets echt goed helpt, probeer dan alles

 

Waar staan we precies? Angstcultuur en chaos, mensen
zeggen de vreemdste dingen, hopen dat er nooit consensus
komt, de karikaturen, nieuwe verdachten, de standpunten,
blinde haat, onze neiging tot ruziemaken strekt zich uit tot
in het heelal, het houdt nooit op. De empathische blik,
onuitgesproken intimiteit, ze staan er niet om te springen.

 

Lichtpuntjes zijn er ook, toen ik mij verloren voelde en jij
mij vond. Adembenemend mooi, dát werd tijd. Toch vind
ik, gezagsgetrouwe hooligan in geluksonderbroek, mild in
vergelijking met anderen, verliezen stiekem mooi, misschien
niet heel verfijnd maar wel effectvol. Simpelweg rouwend in
de Dapperstraat, met verhalen vol verdriet en gemis in de oren.

 

Iemand wordt
hopeloos verwacht
iemand dagdieft
een hele dag aan stilstaand water
iemand heeft zin in mogelijks
iemand houdt beide armen wijd
voor wie er mooi in past

 

 

 

 

6-11-2022

Halte

‘Denk aan uw bagage’ maant de stem uit de
intercom. Ik pak mijn rugzak, stap uit, kijk verloren
rond. Luister naar het fluisteren van het kind dat
niet mocht huilen. Weer ben ik de weg kwijt, muurbloempje
in bluejeans, verlegen fantast begraven onder
de ballast van een bitter mensbeeld.

 

Adem in adem uit. Ik word de oester die
parels maakt van problemen, de geliefde
aandachtmakelaar, de woordengoochelaar die met
zachte hand zelfspot oprakelt en binnenpretjes.
Die na elke ontmoeting met de dood, beter weet
hoe te leven. Wegen, zijwegen, omwegen, links laat liggen.

 

Ik laat mijn rugzak los. Water wil ik
zijn, me voegen naar de vorm van
vandaag, donderend in dieptes storten, pijnlijke
pieken afslijten, murmelen in geroezemoes, kabbelen
langs nonsens. Gaandeweg verzacht ik al wat
scherp is. Stroom dwaas en doelloos uit in een oceaan.

 

Dichtopdracht naar aanleiding van de les over J.W. Anker in de Cursus Poëzie online, 
1-3-2020

Anastasia – Spinsel 2

Ik ben hier al dagen maar pas toen ze vandaag het keukengordijn opentrok, zag ze me, waarschijnlijk omdat de vroege ochtendzon de fijne dauwdruppeltjes op mijn rag deed glinsteren.
Voor het eerst gezien worden is spannend, dan staan mijn leven en mijn levenswerk op het spel.
Daarom stond ik voor de zekerheid in de startblokken want vindt ze me eng of vies, dan vermorzelt ze me meteen.
Je hebt nou eenmaal van die angsthazen, raar wel want er is immers geen diersoort zo vies en eng als zijzelf?

 

Maar gelukkig, dit exemplaar liep niet zo hard van stapel, ze glimlachte zelfs en maakte foto’s van mij in mijn web.
Toen ze weg was, ging ik weer aan de slag want dat is mijn leven: een perpetuum mobile: ik bouw mijn web, vang mijn voedsel, eet het op, vroeg of laat wordt mijn web vernietigd en dan begin ik weer opnieuw.
Een prachtexemplaar wordt dit, al zeg ik het zelf, links stevig verankerd aan het raamkozijn en rechts verknoopt met de clematis.

 

Ik ben hier graag, het is uit de wind, vogels komen niet zo dicht bij het huis, ik geniet van de ochtendzon en er is voldoende eten.
En zij, ze laat me met rust, een tijd lang tenminste.
Tegen de tijd dat ik haar zie fronsen, weet ik hoe laat het is, laat ik mijn web achter en maak dat ik wegkom.

 

Maar dat is van later zorg, vooralsnog heeft ze geen idee hoeveel gemak ze van me heeft, hoeveel vliegen en muggen ik al weggehouden heb van haar keukendeur.
Soms staat ze zo maar een tijd te kijken naar me.
Daar word ik een beetje verlegen van maar ik denk dat ze het goed bedoelt, ze kijkt alsof ze tegen me praat of verhalen verzint.

 

Ha, het herfstzonnetje breekt door, even uitrusten en opwarmen.
Als ik een poes was zou ik spinnen.

 

 
 
2017

Raadsel – Spinsel 1

Ze is terug, zie ik als ik courgettes en uien snij voor de soep.
Dus is het eind oktober.
Rechtlijnig en doelgericht bouwt ze weer haar web in de linkerhoek van het keukenkozijn.
Ik roer in de pan en kijk toe hoe ze lijnen weeft voor het raam, hoeken construeert tot een imponerend staaltje bouwkunst ontstaat dat stormwind en najaarsbuien glansrijk zal doorstaan.

 

De dagen daarna kijk ik regelmatig toe hoe het bouwwerk stofjes vangt, bladrestjes, ik zie maar weinig levende have.
Kan ze hier van leven?
Soms, als ik aan kom lopen, haast ze zich weg, alsof ze me ontvlucht en zo ontdek ik dat ze een schuilplaats heeft in het ventilatierooster boven het raam.
Slaapt ze daar?

 

De weken gaan voorbij, we raken gewend aan elkaar, ze rent niet meer meteen weg als ik dichterbij kom.
Bijna jammer dat het einde nadert, maar het is onvermijdelijk: straks is het keukenraam zo vettig vuil dat het licht moeite heeft de keuken in te komen.
Ergens in december zet ik het eindspel in gang: ik wacht tot ze even weg is, dan verruïneer ik haar kunstwerk in een walm van spiritus.
Na het zemen glanst het raam en zet de keuken in een leeg licht.
Ik wacht niet tot ze terug komt en ziet dat het D-day is en ik weer heb gewonnen.
Hoewel, winnen?
Ze laat zich gewoon niet meer zien.

 

Tot volgend jaar.
24-10-2022

Verdomme

Vandaag gaat Louk bij oma spelen.
Naast mama in de auto, op zijn schoot het mandje met zorgvuldig uitgekozen schatten om bij oma mee te spelen, kijkt hij vergenoegd om zich heen.
Hij kent de route op zijn duimpje, net als mama.

 

Dan, vlak voor een rotonde, maakt een vrachtwagen een onverwachte manoeuvre en voegt plotseling  in op hun rijbaan.
Mama remt, gooit haar stuur om en vloekt hartgrondig: ‘Verdomme!’
Verbaasd kijkt Louk naar mama, dat woord kent hij niet.
Dat vreemde woord, mama’s boze stem, het plotseling afremmen en uitwijken van de auto: hij weet niet wat het betekent maar voelt: hier gebeurt iets ergs.

 

Als de vrachtwagen voorbij is en mama weer rustig doorrijdt, voelt ze Louks hand die haar been aait en hoort ze een zacht sussend: ‘Mama verdomme.’

 

Nooit klonk een vloek zo troostend en liefdevol.

 

20-10-2022

De eerste rij

We lopen op het bospad, wijken uit voor fietsers, wandelaars, honden.
Schudden het leven op en uit.
Allebei zijn we ‘weduwe’, een wezenloos vervreemdend woord omdat een mens zoveel meer is dan dit ene aspect.

 

‘Vaak zeggen mensen dat hij veel te jong gestorven is, dat dat oneerlijk is en onrechtvaardig. En of ik niet boos ben.’
‘O ja, dat hoor ik ook vaak. En ook: ‘de goeden gaan het eerst.’
‘Raar is dat, want hoezo te vroeg? Hoezo oneerlijk? En als de goeden eerst gaan, wat zijn wij dan? De slechten? En boos, ben jij boos geweest?
‘Hm, nee, in het begin wel eens toen alleen zijn nog nieuw en vaak naar was. Maar dat is verdwenen.’
‘Ja bij mij ook, woede is er niet meer, dat vervaagde toen ik begreep dat er geen antwoorden komen op die vragen: ‘Waarom? Waarom zo? Waarom nu al? Dat gaf ruimte om te kijken naar het leven nu en daar iets van te maken.’

 

Soms fantaseren we hoe onze mannen ‘boven’ samen op een bankje zitten en, net als toen ze nog bij ons waren, commentaar leveren, nu op wat ze  hier ‘beneden’ zien.
‘Ze zitten op dat bankje vooraan in de zaal. Op onze eerste rij, naast al die anderen, die rij wordt steeds langer.’
‘Ja, ze kijken en regelmatig krijgen we applaus, tijden lang horen we niks, soms schudden ze hun hoofd en dan hoor ik ver weg: ‘‘Boehoe, dat kan je beter hoor.’’
Maar ze blijven onze grootste fans.’

 

13-10-2022

Moorkop

Broos is ze geworden, bijna doorschijnend.
Mijn rimpels tonen mijn jaren, haar rimpels lijken te vervagen.
Steeds verbaasder kijkt ze, net zo meisjesachtig als vroeger, de wereld in.  
Ze wilde zich vanmorgen niet wassen zei hij, toen hij haar bracht en ze wil ook liever niet naar buiten, ze houdt niet van wind.
Maar met mij even een bakkie doen aan de overkant, dat weet ze nog: ‘met een moorkop hè?’
Dat wil ze wel.
Als de ober bij ons tafeltje staat en ik twee cappuccino met een moorkop bestel, wijst ze die verontwaardigd af: ‘Natuurlijk niet, je weet toch dat ik op mijn lijn let!’
Geen moorkoppen vandaag.
Ze hakkelt in halve zinnen: ‘Maatje 38. Dat wil ik.’
Trots kijkt ze me aan: ‘Soms kan ik in 37!’

 

Soms, als we niet bijgepraat raakten, deden we wel drie keer een cappuccino met een moorkop.
Maar dat weet ze niet meer.

 

9-10-22