Eendjes voeren

Het is 1975, oudste is twee en logeert een paar dagen bij mijn ouders die dol op hem zijn.
Als we hem weer ophalen, vertellen ze wat een gezellig ondernemend spraakzaam manneke het is.
Zo gingen opa en kleinzoon regelmatig naar de vijver in het Randenbroekerbos.
‘Om eendjes te voeren’ vertelt opa grinnikend, ‘maar die kwamen er bekaaid af, het meeste brood at hij zelf op.’
‘En o ja, hij heeft er ook een keer natte voeten bij gehaald’ vertelt hij, ‘maar daar heeft hij niks aan over gehouden hoor.’
Zo was dat gegaan:
Bij de vijver aangekomen haalt opa de zak met oud brood tevoorschijn en geeft kleinzoon, die in de wandelwagen zit, stukjes aan om naar de eenden te gooien.
Kleinzoon vindt dat even leuk maar kan vanuit de wagen niet ver gooien, hij wil er uit om dichter bij de eendjes te zijn.
Dat kan geen kwaad, vindt opa en tilt hem uit de wagen.
Minutenlang staan ze hand in hand bij de vijverrand en voeren de samengedromde, luid snaterende eenden.
Het duurt even voor opa beseft dat hij dieper dan gebruikelijk moet doorbuigen om het handje van kleinzoon vast te houden.
Als hij naar beneden kijkt, ziet hij waarom: kleinzoon staat al de hele tijd niet op de rand voor de vijver maar tot aan zijn enkeltjes in de vijver.
Waarna opa nuchter bedenkt dat het warm is, kleinzoon kennelijk geen last heeft  van zijn natte sokken en schoenen en het geen zin heeft hem er nu ineens uit te halen, daar schrikt hij maar van.
Dus voeren ze de eendjes tot het brood op is, dan tilt opa kleinzoon uit het water en zet hem met druipende schoenen en al in de wagen.
Kleinzoon, net zo laconiek als opa, geeft geen sjoege, en zo gaan ze weer op huis aan.

 

Opa leeft al lang niet meer.
Zoon is ver in de veertig.
Er is geen foto van maar dat hoeft ook niet, het beeld staat onuitwisbaar in mijn geheugen gegrift: die lange grijzende man op het gras, hand in hand met dat jongetje dat tot zijn enkeltjes in de vijver staat, terwijl ze eendrachtig samen de eenden voeren.

 

9 juni 2016

Broek

Het is een warme lentedag, ik loop in het polderbos.
Een kleine gekreukelde oude man komt aanfietsen.
Ik ben al oma maar hij zou mijn opa kunnen zijn.
Onhandig stapt hij af en zet zijn fiets tegen een boom.
Begint dan zijn fietsbroek naar beneden te trekken, wankelt, valt om, sjort liggend op zijn linkerkant verder aan de pijpen tot die vastgedraaid zitten om zijn enkels.
‘Heeft u hulp nodig?’ vraag ik.  
‘Die regenbroek moet uit, die moest ik aan van mijn vrouw, reuma weet u wel, maar hij is veel te warm.’
Machteloos trekken zijn vergroeide handen aan de onwillige broekspijpen.
Ik hurk voor hem, draai voorzichtig de broekspijpen los maar krijg ze niet over zijn schoenen en kijk om me heen.
Een man die zijn hond uitlaat, houdt zijn pas in en vraagt of hij iets kan doen.
De oude man wijst naar zijn enkels en hijgt: ‘Uit, uit.’
De hondenbezitter hurkt naast me en trekt de verknoopte veters los van de schoenen van de oude man, samen trekken we de regenbroek uit, de schoenen weer aan en hijsen tussen ons in een senior omhoog in een strak zwart wielrennersbroekje.

 

Hij bedankt ons vriendelijk, wankelt naar zijn fiets en frommelt zijn regenbroek in een fietstas.
‘Redt u het zo? Moet u nog ver?’  vraag ik.
‘Dank u wel mevrouw, ik red het best, ik heb maar vijfentwintig kilometer gedaan vanmorgen, had u me vroeger moeten zien, toen fietste ik zo honderdvijftig kilometer op een dag. De vorige keer belden ze hier een ambulance maar dat was helemaal niet nodig, ik woon maar vijf minuten hiervandaan.’
Hij klimt op zijn fiets en rijdt slingerend weg.

 

Twijfelend kijk ik hem na, de vorige keer???
De man met de hond schudt zijn hoofd, grinnikt en zegt: ‘Daar gaat ons voorland, mevrouw.’

 

6-6-2021

Dag dromen

Ze dwarrelen uit wolken weemoed, zweven in
blauwe ballonnen, echoën in een diepe stem
landen in halflege stiltecoupés waar ik ze
verzamel en meeneem in mijn rugzak.

 

Thuis sluimeren ze in de kieren van mijn brein tot  
de schemer mijn ogen sluit. Regengeruis klinkt in
vergeten straten, mijn kindervoeten struikelen naar
het huis dat wenkt, een ballon zweeft omhoog in oneindig
blauw tot de merel me wakker zingt en stilte opstaat.

 

De eerste koffie jaagt de laatste dromen de wolken
in die langzaam over drijven, verdwijnen achter de einder.
Ik moet weg, mijn rugzak wacht.

 

 

2-6-21
 
Resultaat van de dichtopdracht bij de les over Hanneke Van Eijken in de cursus Poëzie online van Margreet Schouwenaar

Dichters boodschappen

‘Goedemorgen, heeft u voor mij een kilo woordenmix, mag ik kiezen?
Doe dan maar zes kletskoppen, drie hageljannen, twee stroperige waffels en voor de pit wat bokkige pootjes en bittere mopjes.
Een onsje meer is prima, hoor.
Geeft u voor de vulling een pondje van dat ronde ritme gelardeerd met pittig rijm en doe er ook wat neologismen en alliteraties door, die kietelen de ziel zo lekker.
Voor de luchtigheid wil ik een zakje spaties, leegregels en punten. Nee nee, geen hoofdletters en komma’s, die ogen oudbakken.

 

O ja, heeft u voor de garnering misschien achtenzestig kaarsjes?
Fijn!
Dankuwel, inpakken hoeft niet, alles past precies in mijn brein.
Goedemorgen.’

 

23-5-2021
Dit verhaal werd op 29-5-2021 gekozen als een van de vijf leukste,
beste of meest opvallende ultrakorte verhalen en gedichten van
week 21 in de Facebookgroep Schrijven Magazine: Ultrakorte verhalen.
 
 
 
  

Bekentenis

‘Pssst, kom, even apart, ik moet je iets vertellen, nee niet zo dichtbij.
Ik heb gisteren iets vreselijks gedaan.
Ssst, ze kijken, even wachten.
Ik weet natuurlijk best dat het niet mag maar het gebeurde gewoon.
En weet je, het voelde als thuiskomen, of als een onbekende tegenkomen, aan de praat raken en dat het dan lijkt of je elkaar al jaren kent.
Ken je dat? Zó lekker.
Jaja, ik zeg het zo, nog even wachten.

 

Zo, die zijn voorbij.
Daar komtie: ik heb geknuffeld!
Maar écht, weet je wel?
Handen om schouders, wang tegen wang, mond tegen oor, haren ruiken, vel voelen, lijf tegen lijf.
Erg hè?’

 

 

27-5-2021

Voor het leven

Laat me
haat me
verraad me
verlaat me

 

Sar me
verwar me
verstar me
ontwar me

 

Ontwaar me
spaar me
bedaar me
verklaar me

 

Vraag me
beklaag me
verdraag me
draag me

 

Aai me
paai me
verfraai me
verwaai me

 

Verga in me
ontwaak in me
besta in me
maar ontga me nooit

 

12 – 2015

Winter op bed

De coronabeperkingen worden langzaam ingetrokken.
Vakanties komen weer in het vooruitzicht, vrijuit winkelen, sporten, elkaar opzoeken.
Een verademing waarbij me weer de verschillen in beleving tussen mensen opvallen.
Het doet me terugdenken aan mijn ‘winter op bed’, gelukkig al weer lang geleden:

 

Die herfst verschuift een tussenwervelschijf in mijn rug en breekt af. De resten wringen zich in een zenuw.
Die winter lig ik maanden in bed, thuis, in het ziekenhuis, thuis.
Buiten gaat het leven door, binnen regeert pijn.
‘Vlieg je niet tegen de muren op?’ vraagt ze terwijl ze zorgvuldig mijn teennagels vijlt.
Dat valt mee, ik vlieg niet, ik zweef, dankzij de morfineroes, in het luchtledige.

 

Na de operatie herrijs ik in een wereld die nieuw lijkt.
‘Zullen we gaan shoppen?’ vraagt ze, als ze mijn was brengt, ’dat heb je vast vreselijk gemist.’
Maar shoppen was niet wat ik vreselijk miste.
Dít miste ik: met pijnloze benen lopen in de lenteregen, ogen gesloten, druppels oplikkend met mijn tong.
Vaak en lang.
Meer niet.

 

19-5-2021

Wachten

Welke dag is het?
Ze slapen uit.
Spelen in bed.
Daar is mama.
Douchen.
Niet haren wassen!
Niet tussen mijn tenen, weg!
Afdrogen, aankleden.
Niet haren kammen!
Melk, brood met pindakaas.
Lekker, nog een sneetje.
Mama zegt ik ga naar oma.
Hoera, naar oma!
Wat neem ik mee naar oma.
Dierendomino, berenpuzzel, tijger.
Allemaal in de mand.
Nog een mand.
Leeuwenboek, giraf.
Manden bij de deur.
Jas erop, schoenen erop.
Olifant moet ook mee.
Ik ben klaar.

 

Op de bank.
Wachten.
Mama kleurt haar gezicht, papa gaat douchen. 
Wachten.
Ze praten.
Wachten.
Nou gaan ze ook nog koffie drinken …

 

 

13-5-2021

Louk en de hanen

De hoge schutting om mijn tuin beschermt Louk tegen een overmaat aan prikkels uit de wereld buiten de tuin.
Hij speelt er graag, banjert over de bielsen, deponeert dieren tussen de lavendel, gooit de koe en de leeuw in de sering en trekt zich met tijger, koe en varken af en toe even terug in zijn koninkrijkje achter de krulwilg.

 

Gisteren werd Louk veertien, en dat is te zien: zijn lijf schiet de hoogte in.
Nog twintig centimeter erbij en hij is een grote kleine man die me recht in de ogen kijkt.
Dat verandert weinig aan de zaken die nu eenmaal horen bij zijn leven met het Dravetsyndroom, zoals de epilepsie en de ontwikkelingsachterstanden.
Het verandert wel zijn kijk op zijn omgeving, merkte ik vorige week.
Toen brak namelijk de dag aan ‘die ik wist dat zou komen.’.
Louk speelt heerlijk in de tuin: hij giet water in kleurige bakjes die hij door de hele tuin verspreidt, en ontdekt dat paaseitjes prima plonzen.
Als dat klaar is, sorteert hij dierenkaartjes op de narcissen.
Tot er luid gekakel klinkt uit de buurtuin: de twee ‘dames’ die daar een riante kippenvilla bewonen, voeren een luidruchtige discussie.
Verbaasd kijkt Louk op, luistert, kijkt naar mij.
Ik wijs naar de schutting: ‘Hoor je dat, Louk, dat zijn de kippen van de buurvrouw.’
Hij staat op, kijkt naar de schutting en als vanzelf stappen zijn lange benen op de biels naar de schutting met de buren.
Daar doet hij een ontdekking: hij kan over de schutting kijken!
Opgetogen kijkt hij om naar me en wijst naar de buurtuin: ‘Haan!’
‘Dat zijn kippen, Louk, hoor je ze kakelen?’
‘Haan’, herhaalt Louk, die nooit in discussie gaat.
Tja, dat hij in de twee grof gebouwde zwart-witte ‘dames’ met hun imposante gekakel hanen ziet, snap ik eigenlijk wel.
Maar toch, ze leggen eieren, echt waar.
Dus ik zeg nog een keer: ‘Het zijn kippen, Louk.’
Louk negeert me.
Als de buurvrouw hem groet: ‘Dag jongen,’ lacht hij, zwaait naar haar en naar de kippen en herhaalt: ‘Haan.’

 

De dag erna brengt buurvrouw me twee eieren, van de dames.
Haneneieren smaken verrukkelijk.

 

11-5-2021

Verkenning

Pratend over buren en zieke familieleden sopt ze kaneelbeschuitjes in haar thee.
Luisterend geniet ik van mijn appelpunt.
Het duurt even voor ik besef: er klopt iets niet.
‘Is er wat?’
‘Nee hoor, hoezo?’
Ze vervolgt met de supermarktaanbiedingen, GTST-ontwikkelingen.
Ineens weet ik het: haar eigen kwalen ontbreken vandaag.
‘Mam hoe gaat het met jou?’
Ze draait haar theekopje, kijkt weg, ‘Hoe zou je het vinden als ik…’
Ze kleurt.
Hmm, ze is de opvliegers toch voorbij?
‘Als je wat?’
‘Nou, eh, een man. Maarre, natuurlijk zou hij nooit je vader zijn.’
Het rood zakt haar blouse in.
‘Mam, geweldig, meteen doen!’

 

Lang geleden was dit.
Achteraf besef ik dat ze misschien alleen nieuwsgierig was hoe ik hier over dacht want realiteit is het nooit geworden.

 

 
 
30-8-2018