Het is 1975, oudste is twee en logeert een paar dagen bij mijn ouders die dol op hem zijn.
Als we hem weer ophalen, vertellen ze wat een gezellig ondernemend spraakzaam manneke het is.
Zo gingen opa en kleinzoon regelmatig naar de vijver in het Randenbroekerbos.
‘Om eendjes te voeren’ vertelt opa grinnikend, ‘maar die kwamen er bekaaid af, het meeste brood at hij zelf op.’
‘En o ja, hij heeft er ook een keer natte voeten bij gehaald’ vertelt hij, ‘maar daar heeft hij niks aan over gehouden hoor.’
Zo was dat gegaan:
Bij de vijver aangekomen haalt opa de zak met oud brood tevoorschijn en geeft kleinzoon, die in de wandelwagen zit, stukjes aan om naar de eenden te gooien.
Kleinzoon vindt dat even leuk maar kan vanuit de wagen niet ver gooien, hij wil er uit om dichter bij de eendjes te zijn.
Dat kan geen kwaad, vindt opa en tilt hem uit de wagen.
Minutenlang staan ze hand in hand bij de vijverrand en voeren de samengedromde, luid snaterende eenden.
Het duurt even voor opa beseft dat hij dieper dan gebruikelijk moet doorbuigen om het handje van kleinzoon vast te houden.
Als hij naar beneden kijkt, ziet hij waarom: kleinzoon staat al de hele tijd niet op de rand voor de vijver maar tot aan zijn enkeltjes in de vijver.
Waarna opa nuchter bedenkt dat het warm is, kleinzoon kennelijk geen last heeft van zijn natte sokken en schoenen en het geen zin heeft hem er nu ineens uit te halen, daar schrikt hij maar van.
Dus voeren ze de eendjes tot het brood op is, dan tilt opa kleinzoon uit het water en zet hem met druipende schoenen en al in de wagen.
Kleinzoon, net zo laconiek als opa, geeft geen sjoege, en zo gaan ze weer op huis aan.
Opa leeft al lang niet meer.
Zoon is ver in de veertig.
Er is geen foto van maar dat hoeft ook niet, het beeld staat onuitwisbaar in mijn geheugen gegrift: die lange grijzende man op het gras, hand in hand met dat jongetje dat tot zijn enkeltjes in de vijver staat, terwijl ze eendrachtig samen de eenden voeren.