Verschijning

Soms staat ze naast me, een vage
zondagsblauwe vlek. Ze neuriet een hemels
kyrie, ruikt naar wierook, naar zekerheden
van voorheen, van voor hij in de coulissen
verdween en alleen nog fluisterend souffleerde.

 

Zij woont in mij, schudt mijn geweten op en
ververst versleten beloftes. Ik wied onkruid,
zij snoeit ego’s, samen trekken we doorgeschoten
wortels uit. We oogsten lof en plukken lavendel,
rechten onze ruggen, wassen onze handen,

 

drinken thee aan de keukentafel. We zingen
Hallelujah, in de verte bast hij mee. Harmonie in
kippenvel en vreugdetranen. Als we eindelijk
zwijgen, zuchten de muren van geluk.

 

 

 
11-2020
Resultaat van de dichtopdracht bij de poëzie les over Alfred Schaffer 11-2020
 

Vaarwel

Nawoord van een bureaustoel op het Hoornse strand

 

 
Doorgezeten vond hij me en ik knerste zei hij.
Natuurlijk heeft hij gelijk: mijn roze zitting oogt nog redelijk maar tientallen jaren rondjes draaien onder kantoorkonten hebben hun sporen achtergelaten.
Het hinderlijkste werd het steeds vreemdere geluid dat uit mij opsteeg als hij op me ging zitten.
Daar schrok ik zelf van maar hij nog meer: vaak schoot hij dan vloekend overeind en knoeide koffie op mij en de pc op zijn bureau.
En koffie in mijn binnenwerk, dat maakte mij roestig en het draaien steeds moeizamer, op en neer gaan lukte me al eeuwen niet meer.
Kortom: na jaren trouwe dienst naderde mijn einde.

 

Wandelaar: ik zie uw vragende blik: hoe ben ik hier beland en niet bij de afdeling grof vuil van het afvalstation?
Daar heeft hij voor gezorgd, hij is een groot voorstander van waardig ouder worden en stoelwaardig sterven.
Hij vroeg me wat ik wilde, nou dat wist ik wel!
Altijd als ik kreunde onder draaikonten droomde ik van een stil strand waar ik langzaam opga in de elementen .
Zoals vroeger bij de Indianen een oudere die zijn einde voelde naderen, zich afzonderde op een stille plek op een berg en daar de natuur zijn gang liet gaan.

 

Hij begreep me en bracht me naar de vloedlijn van het Hoornse strand op Terschelling.
We namen innig afscheid, toen liep hij, steeds omkijkend en zwaaiend, weg.
Ik weet niet hoe lang ik hier ben en zal blijven want het eerste wat van me afviel, was de tijd.
Met mijn vier poten verankerd in het zand waai ik met alle winden mee en word één met de zon, de maan en de getijden.

 

Zou Vasalis dit bedoelen toen ze schreef:
‘Het werd, het was, het is gedaan’?

 

 

24-3-2017
(het citaat komt uit de laatste bundel van Vasalis: ‘Sub finem’, het gedicht ‘De oude kustlijn.’)

Liefde en verlies

Psychiatrie in de jaren 70

 

Snel ruim ik na de lunch de zaal op, doe de medicijnronde, zet bloemen terug op tafel.
De meeste patiënten doen een middagdutje voor het bezoekuur begint.  
Om half drie maak ik mevrouw G wakker, help haar naar het toilet en met aankleden.
Als ik haar vertel dat haar man straks komt, wil ze haar oudroze mantelpakje aan, haar grijze pumps, haar parelketting, de gouden armband.
Voor de wastafelspiegel maakt ze zich op.
Geroutineerd pakt haar hand de lippenstift en de mascara, geconcentreerd smeert ze haar gezicht vol, doet een stapje naar achter, kijkt in de spiegel, lacht hard en begint te huilen.
Ik sus haar, droog haar tranen, veeg de lippenstift van haar wenkbrauwen en de mascara van haar mond en, terwijl we in de spiegel kijken, stuur ik haar hand.
‘Móóói’ zucht ze als we klaar zijn.

 

Precies om 3 uur opent een vriendelijke oude man de deur van de zaal, hij draagt een donkerbruin pak met een lichtbruine stropdas, pochet en manchetknopen.
Hij licht zijn hoed op en groet: ‘Goedemiddag dames, goedemiddag zuster, mag ik binnenkomen?’
Elke woensdag en zondag bezoekt hij zijn vrouw en elke keer vraagt hij beleefd of hij binnen mag komen.
Als hij voor mevrouw G staat, neemt hij zijn hoed af en buigt zich naar haar: ‘Dag lieve, wat zie je er prachtig uit, zullen we een wandelingetje maken?’
Ze staart hem aan, stoot mij aan en vraagt, als elke keer: ‘Wie is die man?’
Verdriet vlaagt over zijn gezicht maar hij wacht geduldig.
‘Uw man’, zeg ik.
Ze peinst, dan glijdt er een glimlach over haar gezicht: ‘O ja, dag lieve.’
Hij helpt haar overeind, brengt haar naar het toilet, wacht voor de deur.
Als ze de toiletdeur opent, helpt hij haar in haar jas, knoopt hem voorzichtig dicht, haalt een kammetje uit zijn zak en haalt het door haar haar, drapeert het sjaaltje tot het goed zit, geeft haar een kus op de wang en biedt zijn arm die ze gracieus accepteert.
Ze knikken naar ons, vriendelijk licht hij weer zijn hoed en groet: ‘Dag dames, dag zuster, tot straks.’
Kaarsrecht, arm in arm, in een ritme van tientallen jaren, draaien ze zich om en lopen langzaam naar de deur.
Dan pas zie ik de sliert toiletpapier, bruin besmeurd, die onder haar jas uit komt.  
Ik aarzel, ren dan geluidloos naar ze toe, grijp ongemerkt de sliert en trek er voorzichtig aan.
De rest komt straks wel.

 

Mevrouw G’s verblijf bij ons was een tussenstation tot er plaats was op de gesloten afdeling van een verpleeghuis.
Voor ze kwam werd ons, verpleegkundigen, summier iets verteld over haar achtergrond: het gegoede milieu waar ze uit kwam, haar manisch-depressieve psychose die sterk verergerde toen haar zoon zich van het leven beroofde. Hoe ze zich kort daarna voor een trein wierp. Amper op tijd werd ze weggerukt maar liep daarbij ernstig hersenletsel op dat haar geheugen en emoties diep ontregelde. Hoe lang hij voor haar zorgde. Tot het niet meer ging.
Dit voorval gebeurde vijftig jaar geleden.
Maar nog zie ik hen soms voor me.
 
3-3-2021
Een verkorte versie van dit verhaal, met de titel ‘Allerkeurigst’ , werd op 5-3-2021 gekozen als een van de vijf leukste, beste of meest opvallende ultrakorte verhalen en gedichten van week 9 in de Facebookgroep Schrijven Magazine: Ultrakorte verhalen.
 

Nader

Terwijl ze aan komt lopen, witte jas, mondkapje, noemt ze mijn naam en maakt een uitnodigend handgebaar.
Samen lopen we naar haar spreekkamer.
Als we zitten, vraagt ze hoe het gaat.
Ik hoor haar stem, kijk naar haar ogen.
Begin een zin, stop halverwege, zeg: ‘Ik heb u nog nooit gezien zonder mondkapje.’
Ze schuift haar mondkapje naar beneden.
Haar mond past bij haar ogen.
Ze kijkt me aan, vraagt: ‘Wat vertelt uw huid?’ 
Niet eerder vroeg een dermatoloog dat.
Ik denk na.
Ze denkt mee.
Samen luisteren we naar mijn huid.
Hij geeft een ferm advies.
Hij heeft gelijk.

 

Ze kijkt niet op haar horloge na vijf minuten.
Ook niet na tien minuten.

 

‘U bent zo anders’ zeg ik, als we zijn uitgesproken en ik opsta.
Ze lacht: ‘U ook.’

 

 
16-2-2021

Bittere kou

Wankelend op geleende noren
kiezen mijn voeten een te snelle weg
als mijn ogen het wak waarnemen
zijn ze er al ingeschoven
diep de donkerte in.

 

In slow motion registreren hersenen
hoe voeten benen neerhalen
hoe broek bittere kou absorbeert
hoe zwaar nat trekt aan
billen borst schouders
hoe armen zoekend rondmaaien
hoe verkrampte handen vergeefs zich
vastklampen aan afbrokkelende ijsranden
dan loslaten.

 

Panisch gilt mijn stem tot de kou
mijn stembanden bereikt
verlamt
wat blijft is pijn
ijzig, adembenemend
mijn lichaam verstijft, wordt een
amorfe wiegelende massa

 

Grijnzend vriest het gat boven me dicht.

 

Dit verhaal werd op 19-2-2021 gekozen als een van de vijf leukste, beste of meest opvallende ultrakorte verhalen en gedichten van week 7 in de Facebookgroep Schrijven Magazine: Ultrakorte verhalen.
 

Leeg

de aarde versmalt, langs de vloedlijn liggen
groene doppen, gedroogde pruimen
perkamenten schelpen van verschoten
blauw, touwen wit versteend in zout
meeuwen lopen mank, kauwtjes krijsen, een
ijsvogel oefent in verdwijnen
 
geen woorden meer
geen fluisteringen geen rimpels in het water
alles verstilt, het regent leegte
ik val in druppels uiteen
 
12-2020

IJsvrij

Links              rechts
rechts rijdt fier vooruit
links glijdt weg
schaats in kuit

 

Rechts           links
voorzichtig om wak
struikel over tak
schaats in hak

 

Links              rechts
links over rechts
rechts gaat trillen
bons op billen

 

Rechts           links
rechts over links
links hakkelt halsoverkop
dreun op heup

 

Schaamtetranen over koude wangen
wanten verdwenen vingers bevroren
blauw van kou bevend van pijn
struikelend naar huis

 

Kan je nou nog niet pootje over?
Nou ja zeg dat kan toch iedereen?

 

 

17-1-2017

Samen!

Inspiratie: de afgelopen week was het woord ‘SAMEN’ het thema van de Week van de Poëzie en tevens het Woord van de Week in de Facebookgroep Ultrakorte verhalen

 

 
Het is 1989.
Ik ben wat uitgekeken op mijn baan als medewerker gecoördineerd ouderenwerk en kom een vacature tegen voor de functie van coördinator SOS Telefonische Hulpdienst Dordrecht. (tegenwoordig: de Luisterlijn)
Een intrigerende functie.
Toch weifel ik: het is een HBO-functie, ik heb wel net mijn Hbo-diploma behaald maar als ik de taakomschrijving lees, lijkt dit me echt veel te hoog gegrepen.
‘Welnee, dit is je op het lijf geschreven’ vindt man.

 

Ik solliciteer.
Word uitgenodigd.
Vast een vergissing.
‘Ga toch maar’ zegt man: ‘dan kan je altijd daarna nog zien.’

 

De dag van het gesprek hebben mijn darmen en ik geen idee meer waarom ik solliciteerde.
Ik wil afbellen maar mijn vingers bellen man.
Ik bel hem zelden op zijn werk, dus loopt hij geschrokken zijn vergadering uit: ‘Wat is er aan de hand?’
Ik vraag hem: ‘Sorry maar waarom doe ik dit ook al weer?’
Ik hoor hem lachen, een sigaret opsteken en gaan zitten.
Dan noemt hij uitgebreid alle argumenten op waarom ik de perfecte persoon ben voor deze functie.
O ja.
Zucht.
Natuurlijk.

 

Het sollicitatiegesprek loopt als een trein.
Ik word aangenomen als coördinator, groei na een paar jaar door tot directeur.
Man heeft gelijk:
Van 1989 tot 1999 heb ik de leukste werkplek die er bestaat!
Ik leer vrijwilligers trainen en begeleiden en de organisatie door moeilijke tijden leiden.
Ik geniet van bijna alles wat op mijn pad komt: de mensen, het werk, de plek.
Maar het meest, tot op de dag van vandaag, van de vriendschappen voor het leven die daar en toen ontstonden.

 

 
 
Een verkorte versie van dit verhaal werd op 5-2-2021 gekozen als een van de vijf leukste, beste of meest opvallende ultrakorte verhalen en gedichten van week 5 in de Facebookgroep Schrijven Magazine: Ultrakorte verhalen.
 

Samen?

begrijp je de taal van mijn hand
als je hem niet kan schudden,
lees je de lach rond mijn ogen
als mijn mond is bedekt,
voel je de warmte van mijn armen
als ze naar je zwaaien,
is een gebaar ook waar
zonder aanraken van elkaar?

 

overbruggen woorden
de afstand tussen ons
of zweven ze weg tussen
optrekkende auto’s
en krijsende meeuwen?

 

Hoe leeg is de lucht tussen ons?

 

 

4-2-2021
Dit gedicht haalde de eerste ronde van de grote landelijke dichtwedstrijd ‘Prijs de Poëzie’ en kreeg deze feedback:

‘Een gedicht waarin wordt gesuggereerd hoe moeilijk het is om echt contact te maken. De taal van een hand. Of de lach rond iemands ogen? Een zwaaiend gebaar? Of moeten we toch onze toevlucht zoeken tot woorden? Maar het gedicht twijfelt toch of woorden voldoende adequaat zijn om contact te maken. Een interessante dichtoefening.’

 

 

 

Dag

Met de gordijnen schoof een grijze wereld open en
gaapte met een grauwe muil, mist druilde langs de
ramen, geen licht daagde in het oosten, het was

 

alsof de dag zich had verslapen of onderweg was
afgeslagen naar een terloopse tussentijd waar
koffie beter smaakt, vrolijk maakt of sneller oplost

 

maandag was het, en natuurlijk januari; ik droedelde
een doolhof in het stof op de vensterbank, de kamer
rook naar oude eieren en vergeten wasgoed.

 

De tijd viel in vlokken uiteen als de sneeuw in winters
van vroeger; met beide handen ving ik ze, kneedde ze
groot en rolde ze glad, vouwde een hoedje van de krant van
gisteren en toverde lachrimpels rond strenge ogen boven een witte jas

 

In de verte hoorde ik luid applaus en onbedaarlijk gegiechel
Iemand gooide een wortel.

 

Inspiratie: cursus Poëzie on line, les over dichter Bernke Klein Zandvoort