Op een dag

Op een dag mochten mensen elkaar niet meer aanraken.
Wie toch knuffelde, omhelsde, zoende of handen schudde, werd beboet, uitgesloten en liep kans op een ernstige ziekte.
Knipogen, lachen en gedichten voordragen mocht wel maar werd nauwelijks opgemerkt door de woordentsunami die losbarstte: er werd gediscussieerd, geschreeuwd, gescholden.
Feiten werden verzwolgen door aannames, oordelen en meningen.
Over de boetes en over elkaar.
Een oorverdovende herrie klonk alom.

 

Er was een jongetje dat niet hield van woorden.
Hij danste in de namiddagzon en gooide knuffels naar me.
Tot ik een schoot vol knuffels had.
Hij lachte.
Ik ook.

 

 

16-12-2020
Dit verhaal werd op 18-12-2020 gekozen als een van de vijf ultrakorte verhalen van week 51 die opvielen in de Facebookgroep Schrijven Magazine Ultrakorte verhalen vanwege hun originaliteit, verrassende wending, kwaliteit of spraakmakendheid.

Grijs

‘zijn aarde en hemel inwisselbaar’: dezelfde foto, rechts op z’n kop

 

Stammen steken stakerig af tegen de
grauwe achtergrond. De wind is gaan liggen.
Gisteren is in mist verdwenen, morgen is
onzichtbaar in de nevelige verte.

 

Alleen hier, op deze stille plek in het bos,
heerst helderheid, spiegelen water en lucht
elkaar, zijn aarde en hemel inwisselbaar.

 

Mijn adem blaast wolkjes in de kille
lucht, druppeltjes glijden over mijn
wangen. Hoe kun je houden van vandaag?

 

10-12-2020

Sprookhutspot

Esmees stiefmoeder heeft het weer eens op haar heupen.
Dat is slecht nieuws voor Esmee: het betekent dat ze nog harder moet werken dan anders, niet alleen moet ze stofzuigen en matten kloppen, maar vandaag ook ramen lappen en onkruid wieden.
Daarnaast moet ze elk uur de spiegel schoon poetsen waar haar stiefmoeder uren voor zit en speurt naar rimpels, vlekjes, mee-eters en haartjes.
Tussendoor doet Esmee snel boodschappen en kookt voor haar zeven zusjes, verwende dwergjes die alle zeven lijden aan een genetische fobie voor huishoudelijk werk.
Ze kookt een maaltje extra, dat is voor oma die, hoewel oud en zeer verzwakt, weigert in te trekken bij haar dochter en zeven kleindochters.

 

Esmee houdt ook oma’s huisje schoon en brengt haar elke dag een warme hap.
Als ze de maaltijd heeft geserveerd voor haar zussen en stiefmoeder, propt ze in de keuken wat restjes naar binnen, lijnt Wolf aan, het schoothondje van haar stiefmoeder, en gaat op weg naar oma.
Oma woont in het bos.
Tot voor kort verdwaalde Esmee regelmatig in de wirwar van bospaadjes, ze is namelijk tamelijk geografisch dement.
Maar gelukkig plantten oma’s enige buren, Gans en Hietje, onlangs broodbomen in een rechte lijn van hun huis naar de bosrand.
Aardig van ze, ze had ze graag bedankt maar op een dag waren ze ineens verdwenen, opgelost in lucht lijkt het wel, niemand weet waar ze zijn gebleven.

 

Het schemert al als Esmee met Wolf bij oma aankomt.
Snel warmt ze in de keuken de maaltijd op in de magnetron, voegt er een verse salade aan toe en loopt met het volle dienblad naar binnen.
Oma zit niet op haar vertrouwde plekje achter de geraniums.
Roepend loopt Esmee door het huisje en vindt haar in de slaapkamer.
Ze slaapt, wat heet, oma, die ‘prinses op de erwt’ wordt genoemd omdat ze zo licht slaapt, zaagt luid snurkend een bos om.
Wat Esmee ook probeert, roepen, schudden, knijpen, ze krijgt oma niet wakker.
Dan ziet ze de aangegeten appel op het nachtkastje en begrijpt waarom ze oma niet wakker krijgt: ze heeft gegeten van de appel en is getroffen door een allergisch coma.

 

Goede raad is duur, oma zal in geen honderd jaar vanzelf wakker worden, ze heeft een antigif nodig.
Kordaat gebiedt Esmee Wolf om bij oma te blijven, volgzaam kruipt Wolf naast oma in bed en begint haar te likken.
Esmee rent naar buiten, ondertussen 112 bellend.
Maar helaas, midden in het bos heeft ze geen bereik.
Hè wat lastig dat Gans en Hietje er niet meer zijn, die zouden haar vast geholpen hebben.
Paniekerig kijkt ze rond, waar zijn de prinsen op witte paarden als je ze nodig hebt?
Dan vermant ze zichzelf: een slimme meid redt zich zelf.
Ze rent, het lijkt wel of ze vliegt, zo snel gaat ze.
Onderweg maait ze kordaat een horde kikkers opzij die haar luid kwakend bespringen en een balkende ezel en een vuilwitte schimmel mept ze ook de berm in.
Opzij opzij opzij!
Bij de bosrand aangekomen, ziet ze een huis, hijgend drukt ze op de bel.
Als ze haar vinger terugtrekt, rinkelt de bel door, schel en onafgebroken.

 

Verbaasd schiet ze overeind, kijkt ongelovig om zich heen.
Drukt dan de wekker uit.
Het sprookjesboek glijdt onopgemerkt op de grond.

 

 
8-4-2017

‘Just a lazy bastard, living in a suit’

Voor Rik

 

 
Gedoucht wordt er wel, maar hoe vaak, dat ontgaat ons.
De kapper is uit beeld verdwenen, haren worden verzameld in een staartje.
Puistjes verdwijnen onder lagen Clearasil.
Scheren, hoezo? Soms, na aandringen, wordt het pluizige dons op kin en bovenlip verwijderd.
Gedragen kleren tijdig in wasmanden deponeren is een brug te ver. Ze liggen verspreid in het hol waar daglicht een zeldzaam verschijnsel is geworden en worden opgediept als er niets schoons meer in de kast ligt.
Dit is het uniform: vuile jeans, versleten t-shirts, bedrukt met heavy metal iconen, ruikend naar sigarettenrook, vol zweetvlekken van het voetballen en smeervlekken van het plakken van fietsbanden die op mysterieuze wijze dagelijks lek lijken.

 

Soms als ik, op weg naar mijn werk in Spangen in Rotterdam, een groep op straat hangende junks passeer, schrik ik.
Meen contouren te herkennen, een blik, een t-shirt.
Vertraag mijn stap, tuur, het zal toch niet?
Als ik dit ’s avonds aan tafel vertel, word ik vierkant uitgelachen maar ook gerustgesteld: maak je niet druk, alle vrienden lopen er ook zo bij, gewoon iedereen, dat is ín.
O, echt? Nou, oké, als jullie het zeggen.

 

Jaren later open ik een appje.
Een foto glanst me tegemoet: een knappe jonge man, gladde huid, een trendy kort geschoren hoofd, in een perfect gesneden maatpak, een hippe stropdas.
Een grijns van oor tot oor.
Mijn mond valt open, nee, echt?
Hij reageert meteen, met een smiley en een knipoog en: ‘op weg naar een sollicitatiegesprek.’
En daarna, want dit is de zoon met wie ik in de afgelopen jaren vele concerten van Leonard Cohen heb bezocht, citeert hij: ‘Just a lazy bastard, living in a suit.’

 

Een trotse blije moeder stuurt een duimpje en een hartje terug.

 

 

2-12-2020

Pinksternakel

Een gedicht, samengesteld uit krantenkoppen uit de Volkskrant en Trouw van 27-11-20

 

Gruwelverhalen als enige houvast, soms
ronduit smakeloos: schietende kerstman
verdwaalt, helse pakjesavonden, bloedbad dreigt.
Opdat we niet vergeten: doe het rustig aan met de horror.

 

Hoe begrens je een levenswens? Gegrepen
door de hand van God? Rafelrandjes bijwerken,
is dat niet gewoon doormodderen? Sleutelen aan
je baby? Hij leefde langer dan gedacht, korter
dan gehoopt. Gedood door de tijdgeest.

 

Gelukkig zijn gesprekken vaak één lange
herhaling van zetten, van koekelekoek en
uilengekras en vergeef me,
ik was een eikel.

 

Je moet eerlijk zijn: dit nooit weer. Als je snel
wilt, ga alleen, als je ver wilt, ga samen.
Snap het verschil tussen wat echt is
en wat echt lijkt.

 

28-11-2020

Het huis in mij

Het huis in mij heeft muren waar meeuwen door
krijsen en babygehuil en soms een fanfareconcert.
Muren met orgelklanken die verstommen als ik
de organist zoek; mijn vader zwijgt onvindbaar.

 

Het huis in mij is een doolhof, ik verdwaal in lange gangen
loop lukraak kamers in. In de dampende keuken geef ik mijn
moeder druipende luiers aan, ze draait ze zwetend door de wringer,
ze zucht, ziet me niet.

 

Het huis in mij heeft een straflokaal waar genade zelden
telt, ik mag pas weg als ik heb afgedroogd of de stelling van Pythagoras
kan toepassen én de manshoge ramen heb gezeemd waarachter
de wereld steeds opnieuw beslaat.

 

Het huis in mij heeft een hemelfiliaal; oma werpt kushandjes,
tante lacht: ben je daar kind? buurman biedt een borrel aan. Ik droom
verdriet de hemel in, zoek de liefste en vind mezelf, proost met
Angst en hoor stormwind bulderen. Geen kaars dooft want

 

het huis in mij staat fier op de vaste rots van mijn behoud, het
verwacht de wind. En áls de kaars dooft, weet ik vuur te vinden:
ik ken mijn labyrint, zie het liefste, koester het kleinste, weet
waar de tent ligt en hoe hem op te zetten. En dat dit het is.

 

18-9-2020
Dichtopdracht voor de poëzieles over Maud Vanhauwaert

Zonde

‘Ze is nou op de helft van die chemo en ze is er zo ziek van maar ze zeggen dat het aanslaat dus daar doe je het voor, ja toch, maar kotsen dat ze doet en pijn, pijn, je wil niet weten hoeveel pijn ze heeft en nou een zonde ook nog, zo kort genoeg?’
‘Ja, is goed zo, maar hoezo zonde, welke zonde?’
‘Nou, gisteren kreeg ze die zonde, erg hè, even je nek opscheren?’
‘Doe maar, maar wat voor zonde dan?’
‘Nou voor d’r eten, ze at niet meer zei ik toch, nog wat lak erin?’

 

18-11-2020

Liever hier

Ik volg het klinkerpad, dwaal af, stamel
tegen stenen tot zinnen zich vormen,
woorden klinken tot boven de kruinen
van oude olmen, losgezongen van hier

 

van vandaag. Vader vriend geliefde lopen
mee in mij, murmelen in de lentebries, ik
teken hun contouren in novembermist. Hoog
waait mijn hunkeren in het roodgeel
 
dansend herfstblad. Ze roepen: ‘kom, kom
hier, hier bij ons.’ Mijn armen reiken naar
winterse wolken, maar mijn voeten staan
gekleefd op de kasseien. Ik volg het klinkerpad

 

het klinkt in mij als jij en jij
en jij

 

 

31-10-2020
Dichtopdracht behorend bij de poëzieles over Cees Nooteboom

Lttrburnout

Ht bgon gistrn.
Rst dacht ik dat r its mis was mt mijn totsnbord.
Ik stopt mt typn n hoord n zacht gkrun: hlp, hlp!
Ik mot togvn, dat was schrikkn.
N vrontrustnd: mijn totsnbord functionrt al jarn naar voll tvrdnhid.
Ik ging op ondrzok uit.

 

Ht blijkt d vijfd lttr van ht alfabt.
Hij is ingstort.
‘Ik hb n zwar burnout’, zgt hij n ik zi nattighid langs hm ht totsnbord indruppln.
Ik hb hm ovrblast, zgt hij. D druk is hm t vl gwordn, hij is ht hlmll zat.
‘Mijn vijfntwintig collga’s hbbn n luizlvntj vrglkn bij mij’, zgt hij, ‘dat zijn m n stlltj lui dondrs!’

 

Ignlijk kan ik hm gn onglijk gvn, hij staat altijd vooraan n ik gbruik hm indrdaad ongmrkt rg vaak.
Ok, r mot its gburn, vanaf nu zal ik hm ontzin.
Tn ind raad gbruik ik nu zijn collga’s maar vakr.
Maar dat loopt nu al in d sop: d a n d n mopprn nu ook, want dz uitbriding van hun taknpakkt staat nit in hun cao, zggn z: z g i stkig!

 

God rd is duur.
Imd  oplossig?

 

8-11-2020
Een verkorte versie van dit verhaal werd op 13-11-2020 gekozen als een van de vijf ultrakorte verhalen van week 46 die opvielen in de Facebookgroep Schrijven Magazine Ultrakorte verhalen vanwege hun originaliteit, verrassende wending, kwaliteit of spraakmakendheid.

Hijnog

Meneer Van V is een schaakmaat van mijn vader, ze schaken allebei bij ‘Ons Genoegen.’
Elke dinsdagmorgen komt hij bij ons.
Mijn moeder geeft hem koffie, ze zitten aan de grote tafel en praten over ditjes en datjes, het weer, de laatste schaakwedstrijd.
Uit zijn borstzak pakt hij een potlood en een boodschappenboekje en opent dat.
Met zijn potlood boven aan de bladzijde begint hij: ‘Hijnog thee? Hijnog koffie? Hijnog margarine? Hijnog kaakjes? Hijnog limonade?’
Mijn moeder, knikt, denkt na of schudt haar hoofd.
Als ze haar hoofd schudt, vraagt hij ‘hoeveel?’ en schrijft iets in het boekje.
Minutenlang gaan ze zo door.
Dan klapt hij het boekje dicht en vertrekt.
Als hij weg is, vraag ik aan mijn moeder wat hijnog is maar ze begrijpt mijn vraag niet.

 

’s Middags brengt meneer Van V twee grote dozen vol met boodschappen.
Ik mag de boodschappen uitpakken en opruimen.
Terwijl ik dat doe, lees ik zorgvuldig de verpakkingen, dat gaat langzaam, ik kan nog maar net lezen.
Mijn ogen speuren naar het woord hijnog maar ik zie het nergens staan, ook niet bij de moeilijke woorden onder ‘ingrediënten.’
Wel staat op alle boodschappen: De Spar.

 

Tientallen jaren later komt deze herinnering terug in mijn gedachten en besef ik: Heb je nog!
Hijnog is heb je nog!

 

5-11-2020