Het ei

Kwiek duwt ze haar rollator de laatste meters naar de voordeur.
Een buurman die net komt aanlopen houdt de deur voor haar open.
In haar tas grabbelt ze naar haar sleutels en haalt de post uit de bus.
Een heel stapeltje vandaag, gezellig.
Buurman heeft gewacht en houdt de liftdeur open.

 

Eenmaal in haar appartement ontdoet ze zich van winterjas en –laarzen, zet koffie en vleit zich met de post in haar stoel voor het raam.
Als ze de kaart ziet die bovenop ligt, schiet ze in de lach.
Zonder de afzender te zien weet ze al van wie hij is.
De donderstraal, wat is het toch een heerlijke meid, dat petekind van haar, hoe is het mogelijk dat haar saaie zus en die uitgedroogde krent zoiets moois hebben kunnen produceren.
Zelf is ze kinderloos gebleven en nu haar Bart is overleden is het stil om haar heen.
Maar Nelleke maakt dat meer dan goed.
Regelmatig komt ze langs, ‘effe bijkletsen, tante Nel’.
En dan stort ze haar hart uit, over vriendjes, over school, over haar toekomstdromen.
Maar ze steekt ook haar handen uit de mouwen.
Toen Nel moeilijk ging lopen en een rollator onvermijdelijk werd, testten ze het ding samen uit.
Uiteindelijk danste Nelleke op de muziek van Direct met het ding de kamer door: ‘Rocken met je rollator tante Nel.’
Ze gierden van het lachen maar het hielp, ze was direct over haar afkeer van het ouwemensenhulpmiddel heen.
En nu deze kaart van een gebakken ei:
Weer lacht ze hardop, wat een heerlijke herinnering aan hun laatste gesprek! Nelleke vroeg haar toen hoe ze oom Bart had leren kennen.
Nel vertelde dat ze elkaar in een jeugdherberg hadden ontmoet.
Hoe de vonk op een avond oversloeg en ze de avondklok van 11 uur, helemaal opgaand in elkaar, hadden genegeerd.
Spannend vond Nelleke dat en met een grote grijns en een knipoog vroeg ze: ‘Vertel tante Nel, hoe ver gingen jullie die nacht?’
Maar in de wereld van vandaag lijkt het ‘ver’ van toen kinderlijk onschuldig:
Ze dwaalden ’s nachts door het kleine Luxemburgse dorpje.
Ze zoenden en Bart zong voor haar.
Liedjes van Jaap Fischer, een populaire rebelse zanger in die tijd.
Nelleke kende hem niet, dus zong Nel uit haar hoofd ‘Het ei’ voor haar nichtje.
Een beetje haperend, maar toen Nelleke op haar tablet het nummer had gevonden, zongen ze samen uit volle borst:
‘ik kocht een ei, de melkboer zei…..’

 

Ik kocht een ei. De melkboer zei:
‘t komt zo onder de kip vandaan.
‘k ben nog te laat van huis gegaan om het mee te kunnen nemen.
Hier heeft u een jong leven, voor 16 cent of meer
en namens de ouders smakelijk eten meneer.
Het lag nog warm te leven in m’n hand.
Ik mikte reeds, zorgvuldig op de harde hete rand van de pan
en ik kon de geur al ruiken van dit al te vroeg geremde kuiken.
Toen het ei zei, toen het ei zei:
denk eens dat het een jongetje is dat je hier gaat staan bakken.
Denk eens dat het je broertje is dat zacht sist in de pan.
Denk eens dat ie verkrampt uit angst de rand probeert te pakken
en dat ie dan terug in de boter glijdt.
Wat dan, wat dan?
Ik rolde het zorgvuldig in een deken.
En heb toen zelf 2 weken liggen wachten op iets moois.
Slechts verwarmd door een hoop slechts verwarmd door een laken tot het ei begon te kraken.
En het kuiken zei, het kuiken zei:
haha het was geen jongetje dat je had willen bakken.
Haha het was je broertje niet dat in de pan was gegaan.
En ik had me weer voor de zoveelste keer door een kuiken laten verlakken,
maar de volgende dag at ik rijst
met hele jonge kip of haan.

Vragen

Onverwacht appt hij me, vraagt of ik mee wil gaan naar het ziekenhuis.
De huisarts heeft hem doorverwezen en erop aangedrongen dat hij iemand mee moet nemen.
‘Je kinderen?’
‘Nee, die hebben geen tijd.’

 

We zitten in de wachtkamer, drinken koffie, hij vertelt dat hij zich al een tijdje ziek voelt, veel is afgevallen.
Als de assistente zijn naam noemt, staat hij op, ik zeg dat ik hier op hem zal wachten maar hij vraagt of ik alsjeblieft met hem mee naar binnen wil gaan.
Anderhalf uur onderzoekt de geriater hem, doet tests, vraagt hem het hemd van het lijf.
Hakkelend antwoordt hij, stopt zinnen halverwege, zegt drie keer hetzelfde.
Ik kijk, luister, mijn verbijstering groeit.
Ze vraagt hem wat zijn beroep was, verward kijkt hij mij aan, ‘Wat deed ik ook alweer?’
Ik help, ‘Op de fabriek, weet je nog?’
Hij denkt na, zegt dan vaag: ‘O, ja, de fabriek.’
Ze vraagt hoe vaak hij zijn kinderen ziet.
Niet begrijpend vraagt hij: ‘Hoezo zien? Die wonen ver weg en zijn druk.’

 

Ze vraagt mij wat onze relatie is, of ik de mantelzorgformulieren wil invullen.
Ik zeg dat ik hem niet erg goed ken, we zijn oud-collega’s die af en toe ergens koffie drinken en herinneringen op halen aan lang vervlogen tijden.
Ze zucht.
Ik zie haar peinzen.

 

Ik weifel.

 

 

12-3-2020

Trip down memory lane

2-9-2011:
Een straat in Nijmegen.
‘Wat is het huisnummer?’ vraagt zoon.
‘43-39’ zeg ik zonder nadenken, sommige cijfercombinaties gaan een leven lang mee.
We tellen af tot we voor het huis staan.
Hier woonden we in 1973, ons eerste huwelijksjaar.
Oudste werd er geboren en wij werden er volwassen.

 

Jongste kijkt nieuwsgierig rond, hij kent dit huis alleen uit verhalen.
Toen we de sleutel kregen was het net opgeleverd, de wegen in deze nieuwe wijk waren nog niet aangelegd, winkels ontbraken, het was een half uur lopen naar het winkelcentrum in de aangrenzende wijk.

 

Het huis waar we voor staan, ligt verscholen achter een prachtige voortuin met hoge struiken en veel bloemen.
Hier wonen mensen met groene vingers.
Onopvallend proberen we een glimp op te vangen van het interieur.
Tussen de planten op de vensterbank door, ontwaar ik een zwart leren bankstel, grijze muren, een eiken wandkast.

 

Toen wij in het huis trokken, was het groot, klonk hol, de voor en achtertuin lagen braak.
Geen van beiden waren we ‘tuinmensen.’
In het jaar dat we hier woonden, kreeg de tuin weinig aandacht, hij werd een keer omgespit, soms belandde er een gekregen tuinplant, schoonvader plantte er een stekje van een krulwilg.
Aan het eind van de zomer tierde het onkruid welig.
Maar binnen was het een gezellig ratjetoe van krijgertjes: een zesdehands bankstel, oranje muur, bruine wand, paarse gordijnen, lichte vloertegels, de keukendeur beplakt met foto’s.

 

Zo zie ik het huis van toen voor me, als de dag van gisteren.
Maar niets aan dit huis waar we nu voor staan, bevestigt dat beeld.
Terwijl we langzaam doorlopen, vertel ik zoon verhalen uit een tijd zonder televisie en telefoon, ik hoor zelf hoe wereldvreemd ze klinken, ze staan haaks op wat we hier vandaag om ons heen zien.

 

Temidden van auto’s en spelende kinderen zoek ik naar de telefooncel, die stond hier toch aan de overkant?
Daar belde ik mijn moeder en vroeg hoe ik gehaktballen moest braden, en wat bedoelde ze nou precies met ‘een beetje zout en peper?’
‘Nou gewoon, een beetje, dat doe je op je gevoel’ zei ze.
Ik had geen idee en loste het op met een zakje kant en klaar-kruidenmix.
De telefooncel staat er niet meer.

 

Zoon stelt voor om te vertrekken, dat is goed, ik wil alleen nog even aan de achterkant kijken.
We lopen langs de achtertuinen, tellen af naar 43-39.
Maar al voor we bij de achtertuin van 43-39 zijn, zie ik hem staan, fier en meters hoog.
Ik wijs en juich, verrast, opgelucht: ‘Kijk, daar staat onze krulwilg, die heeft opa geplant!’

 

In de achtertuin van een huis in Nijmegen staat, veertig jaar later, nog steeds onze krulwilg.

 

 

9-3-20

Vindingrijk

Al vanaf zijn geboorte geniet Louk van aanraakspelletjes en samen ontdekten we een heel arsenaal: kleine kietels, grote kietels, knuffels, oortjes opeten, neuzen, en kopje duikelen vanaf mijn schoot naar de grond.
En natuurlijk de liedjes met bijbehorende gebaren zoals Berend Botje en Zagen zagen.

 

Hij groeit, althans, zijn lijf groeit, door het Dravetsyndroom zal hij een verstandelijke beperking houden.
Maar dat hij verstandelijk ongeveer drie jaar zal blijven, heeft een onverwacht voordeel: hij blijft onverminderd dol op aanraakspelletjes.
Heerlijk, ware het niet dat sommige spelletjes met de bijbehorende onverhoedse kopstoten en uitschietende ledematen leiden tot blauwe plekken en ogen en mijn, best wel grote, leunstoel langzamerhand te klein wordt voor ons samen.
Jammer, het moment nadert dat sommige van onze spelletjes fysiek niet meer uitvoerbaar zijn.

 

Maar ik heb buiten de waard, oftewel: Louks vindingrijkheid, gerekend.
Louk, die niet vooruitkijkt en dus ook niet bang is voor wat ooit zal komen of verloren zal gaan, vindt hier en nu oplossingen.
Toen hij onlangs bij me op schoot kroop voor een ‘grote kietel’, raakten zijn lange dunne benen en armen in de knoop met de mijne (niet zo dunne).
Hij stopte, keek de kamer rond en gebood simpelweg: ‘Oma Noukie grote kietel bank.’
En zo geschiedde: wij verhuisden van mijn stoel naar de grote bank.
Volgens mij kunnen we daar nog jaren onze gang gaan.

 

 

4-4-2016

Dinsdag

Ik stond op, las de krant, reisde naar een vriendin.
We lunchten in een eetcafé, ik genoot van mijn verse muntthee, zij van haar glas wijn.
Met blije blosjes zei ze: ‘Wat heerlijk om elkaar weer te zien, daar knapt zo’n regenachtige woensdag helemaal van op.’
Ik knikte, lachte maar zei niets.
Inwendig vergoelijkte ik haar foutje: iedereen vergist zich weleens in de dag.

 

Pas toen ik ’s avonds in bed stapte, besefte ik wie er fout zat.
Ver weggedoken onder het dekbed lag dinsdag.
Verongelijkt mopperde ze: ‘Ik had geen zin vandaag. Maar je hebt me niet eens gemist!’

 

27-2-20

Relatie

Ze verdedigde hem zoals een leeuwin haar
speelse jong koestert want lang en gelukkig
moesten ze leven, gebonden aan hun Bijbelse
belofte, tot aan het einde der tijden.

 

Ze verdroeg zijn gedrag van heer van stand,
bleef staande toen hij haar teisterde met ontrouw,
onderging zijn doordrukken van partnerruil,
verborg lang zijn loze beloften en haar botbreuken.

 

Ze fileerde hem in een sonnet op Facebook dat
met slechts een enter zijn wereld vernietigde.

 

Dit gedicht werd op 28-2-2020 gekozen als een van de vijf ultrakorte verhalen of gedichten van week 9 die opvielen in de Facebookgroep Schrijven Magazine Ultrakorte verhalen vanwege hun originaliteit, verrassende wending, kwaliteit of spraakmakendheid.
Het ontstond in een dichtsessie met Aaltje op 19-2-2020 waarbij we willekeurig vijf woorden kozen en die elk verwerkten in een gedicht. Dit is mijn gedicht met de woorden:
Teistert, Heren, Gebonden, Drukken, Relatie.

Dieselen

De meeste meningen en dromen zijn vervlogen,
ze losten op in binnenpretjes, mededogen,
twijfels of werden vragen zonder veel verweer;
ook verdwenen is de hoop op snel en strak en meer.

 

Rimpels als jaarringen sieren mijn gezicht,
mijn zere vingers schrijven me zin en zwaarte in,
een pijnlijk einde, aardedonker of een hemels licht,
of iets daar tussen in, een onverwachte draai, een nieuw begin.

 

Hoe traag mijn tempo ook, eenmaal op stoom
diesel ik door de dagen, dwaal tussen
toetsen en wolkenluchten die vragen
lenigen, stilte sussen, opzwepen tot
een nieuwe droom.

 

 

2-2020

Narcis

Dagelijks gingen we lunchwandelen, even uit de bedompte atmosfeer en het continue stemmengeruis om ons heen.
Terwijl we stevig doorstapten vertelde ze over haar pijnen, de streken van haar ex, haar moeilijke oudste.
Ik luisterde.
Onlangs onderbrak ik haar, vertelde over de diagnose, behandelingen, mijn schrik.
‘O, wat erg’ stamelde ze.
Zwijgend liepen we terug naar kantoor.
Toen ik de dag erna vroeg of ze mee ging, weifelde ze, besloot toen: ‘Oké, ik moet toch nog narcissen halen. Maar het is wel de laatste keer.’
‘Hoezo?’
‘Ik kan jouw ellende er niet bij hebben, ik heb zelf al te veel.’

 

Gekozen op 21-2-2020 als een van de vijf ultrakorte verhalen van week 8 die opvielen in de Facebookgroep Schrijven Magazine Ultrakorte verhalen vanwege hun originaliteit, verrassende wending, kwaliteit of spraakmakendheid.

Magisch moment

Vanaf de achterbank zie ik je instappen, 
peilend rondkijken tot onze ogen zich
verrast verliezen in elkaar. Ik ken je maar
wie ben je? Wat gebeurt hier?

 

Het moment begraaft zich in overvolle agenda’s en
in de jaren, op hoogtijdagen delven we het op.
Vragen elkaar: wat zag je, wat dacht je? Je Elvisblik 
je zag meer dan ik wilde, ik smolt onder je
glimlach. Jij was als Ali McGraw maar veel
mooier, je zwijgend kijken fascineerde me en
hoe je mijn bravoure negeerde.

 

Gaandeweg taant de magie van dat moment, we accepteren
het gelaten, we toosten niet meer op toen, maar op
vandaag. Zoenen boven schuimend bier plots als vanouds
verrukkelijke zoenen tot de ober ons vriendelijk vraagt
minder aanstoot te geven. Blozend wijken we uiteen,
knipogen: weer is een magisch moment geboren.

 

6-2016

Oma is overal

Eerder schreef ik een verhaal over Louks vermogen om naasten te herkennen in vreemden. Zie: Louk en de dubbelgangers (Categorie Loukjes)
Deze keer vertelt hij daar zelf over:

 

‘Op zondag ga ik bij oma Cora spelen. Maar ik zie haar ook op andere dagen hoor!
Weet je waar ik haar heb gezien?
Ik zag haar toen we patat gingen eten.
‘Daar is oma!’ zei ik tegen papa.
Papa keek een beetje raar en mama zei: dat is Marco Borsato.
Maar het was oma Cora, op de muur geschilderd.
Ik zwaaide naar haar en toen lachte ze.
Kijk maar:

Oma was ook op tv, toen had ze een heel leuk stemmetje, ik moest lachen om haar.
Ik zei ‘oma Cora’ en papa zei ‘Wijs haar eens aan’ en dat deed ik en toen maakte papa deze foto.
Zie je wel dat dat oma Cora is?

Een keer was ik ziek en toen kon ik niet naar oma.
‘Noukie bij oma’ zei ik tegen papa en mama toen ik weer beter was maar dat kon niet zei mama, want oma was ziek, ‘net als jij, Louk.’
Toen gingen we maar naar de tijgers in de dierentuin en ook daar eten.
We moesten even wachten tot de patat klaar was.
Ik keek naar de andere mensen en zag oma bij een ander tafeltje!
Heel hard riep ik: ‘Oma, oma!’
Mama lachte en zei ‘Dat is oma niet.’
Maar ik zag het zelf: dat was oma!
Ik rende naar oma toe maar mama hield me tegen want het was een andere mevrouw zei ze, oma was in haar eigen huis.
Maar het was echt oma hoor, kijk maar:

Vorige week zat ik met mama in de auto, alle auto’s stonden heel lang stil.
Naast ons stond een vrachtwagen met oma erop.
Ik zwaaide naar haar.
Mama vroeg ‘Louk, naar wie zwaai je?’
‘Oma’ zei ik en wees naar de vrachtwagen.
Mama keek moeilijk en ze vroeg: ‘Welke oma zie je, de oma van ‘opa en oma’ of oma Cora?’
‘Oma Cora!’ zei ik en toen lachte ze ‘Nee, echt waar Louk?’
Ze geloofde me niet!
Maar ik wist het zeker, want altijd als ik oma zie, ben ik blij en dan doe ik mijn stampdansje en schud mijn hoofd en roep een indianenkreet. En dan doet oma hetzelfde en dan zegt ze ‘Ik ook van jou.’
En dan lacht ze, net als op de vrachtwagen!
Kijk, precies zo!

 

Oma is gewoon overal!’

 

 

12-2-20