Boom

Waaibomenhout schamperde mijn
vader, die boom haalt het voorjaar niet
die boom overleeft jullie zei mijn
schoonvader die hem plantte.

 

Fier staat de krulwilg op zijn
nieuwe plek, stoere stam, trotse
takken, het paasgroen bladerdak
een schuilruimte voor de
knuffeltijger van het kleinkind.

 

Zijn krulblad wiegelt met alle winden
mee, de knoestige oren aan zijn stam
luisteren zonder te horen, geheimen
verdwijnen worteldiep de grond in.

 

Toch borrelt in novemberstormen
ondergronds gegrom omhoog, klinkt een
dwars gemompel dat opgaat in windvlagen
en verdwijnt voor het verstaan kan worden.

 

22-11-2019 
Maart 2021 plaatste ervarings- en uitgeefplatform UitJeErvaring dit gedicht zowel in de papieren als in de e-bundel: ‘Oost West … Gedichten over thuis’

Aandacht

In de supermarkt werkte ik mijn boodschappenlijstje af.
Het schap met aandacht was leeg, ik vroeg een vakkenvuller of de aandacht op was.
Hij verdween naar het magazijn.
Ik wachtte.
Toen hij eindelijk terugkwam, gaf hij me een stoffige verkreukelde portie aandacht.
Vragend keek ik hem aan, hij schokschouderde: ‘Er is weinig vraag naar, dus weinig voorraad maar deze lag nog achter een pallet bloemkool.’
Ik bedankte hem maar hij had zijn oortjes alweer in en vulde het vak met energydrinks bij.
Voor de kletskassa stond een lange rij.
Ik nam de snelkassa.
Thuis dronk ik koffie met aandacht.
Hij rook muf.

 

 

5-2-2020
geplaatst op de site ‘500 Magazine aan Zee’ op 19-2-2020

Mascara

Voor Brenda

 

Bea is dol op oude mensen, als kind al speelt ze het liefst bij opa en oma.
Met oma’s verzameling blikjes, met opa’s brillen die ze een voor een opzet.
Ze is tien als opa ziek wordt en ze helpt waar ze kan.
Opruimen, thee zetten, opa drinken geven.
Als opa overlijdt, wordt ze oma’s steunpilaar, een paar keer per week doen ze samen boodschappen, koken, wassen af en kletsen tussendoor honderduit.

 

Natuurlijk kiest Bea voor werken in de zorg, het zit in haar bloed.
Ze doet de opleiding, loopt stage en geniet.
Nauwelijks zestien slaagt ze voor haar diploma en kan meteen aan de gang.
De eerste cliënt waar ze wordt ingezet is mevrouw Jansen.
Daags voor ze bij haar begint, belt ze om haar komst aan te kondigen.
Een vrolijke stem klinkt in haar oor, ‘Niet mevrouw zeggen hoor, ik heet Annie en mag ik je wat vragen, wil je een boodschap voor me doen?
Natuurlijk wil Bea dat.
‘Mijn mascara is op, wil je een nieuwe voor me halen, zwarte mascara?’
Bea vraagt het merk en haalt de mascara.
De volgende morgen laat Annie haar binnen, een struise vrouw die moeizaam achter haar rollator door haar appartement beweegt.
Zesennegentig is ze ‘maar alles doet het nog hoor, alleen die benen willen niet meer.’
Terwijl Bea de ramen zeemt, afstoft, stofzuigt en de badkamer doet, praten ze honderduit.
Om half elf zegt Annie, ‘Mens, wat werk jij hard zeg, maar nou eerst ff een bakkie doen.’
Tijdens de koffie herinnert Bea zich de mascara en diept die op uit haar tas.
‘Ja, dat is hem, precies de goeie’ lacht Annie, ‘dankjewel meid, dan kan ik weer ff vooruit.’
Terwijl ze haar de mascara geeft, kijkt Bea naar Annies make-uploze gezicht.
Aarzelend vraagt ze ‘Die mascara, ik zie geen mascara op uw wimpers?’
‘Nee, joh, schatert Annie, ‘jij bent nog zo’n jonkie, ik zal je wat leren en niet vergeten want daar kan je later je voordeel mee doen. Die mascara is niet voor mijn oogwimpers.’
Ze wijst naar haar buik, ‘die is voor daaronder. Als je zo oud bent als ik, is het allemaal grijs daar, dat wil je toch niet? Dat ziet er zo oud uit!’

 

Vijfendertig jaar later vertelt Bea me hoe ze vuurrood kleurde en zich verslikte in haar koffie.
En dat ze nog steeds Annies schaterlach hoort in haar hoofd als ze iemand dit verhaal vertelt.

 

2-2-20

Levenslang

Het wijze lijf herbergt levenslang
wat in het brein verloren ging:
stormwind door haren
zonnestralen op huid
hoe een mond lachte
hoe handen streelden
hoe een zoen voelde.

 

Ze rusten in rimpels, plooien en poriën
de resten van leven, herinneringen
aan voorgoed voorbij.

 

Ontstaan in een vijfwoordgedichtensessie met Aaltje op 24-1-2020 waarbij we elk een gedicht schreven waarin vijf willekeurig gekozen woorden verwerkt moesten worden.
In dit gedicht zijn dat: Huid, Mond, Resten, Wind, Wijze.

Woorden

Zijn mond leest ze van het papiertje,
zijn lippen lenig, zijn stem laag en traag,
‘haverbrood, pindakaas met noot, beschuit’
Langs de lettergrepen gloeit een hevige
honger naar handen, naar huid,
naar kussen, warm en graag en lang.

 

In de adempauze tussen wijn en fruit
herrijzen oude leugens, ‘je weet, je was
de enige, de mooiste, de liefste, die
anderen betekenden niets.’

 

Haar oren horen zijn boodschappen
haar huid huivert, haar hart huilt
haar stem verstomt.

 

Dit gedicht ontstond in een vijfwoordgedichtensessie met Aaltje op 24-1-2020.
We kozen vijf willekeurige woorden en verwerkten die elk in een gedicht.
Dit is mijn gedicht met de woorden:
Rijzen, Hevige, Papiertje, Woorden, Leugens.
Het werd op 31-1-2020 gekozen als een van de zes ultrakorte verhalen en gedichten van week 5 die opvielen in de Facebookgroep Schrijven Magazine Ultrakorte verhalen vanwege hun originaliteit, verrassende wending, kwaliteit of spraakmakendheid.

Onbereikbaar (Visioen)

Maandagmiddag om vier uur zie ik felle lichtflitsen.
Ze versmelten tot een oplichtend tapijt dat zeer doet aan mijn ogen.  
De uren daarna borrelen er uit het lichttapijt vlekjes in schitterende schakeringen lila, roze en paars, zacht zweven ze heen en weer.
In de loop van de nacht ontstaat een zinderend feest: de flitsen gaan uit hun dak, de vlekjes dansen steeds wilder rond.
Uitbundig vermeerderen ze zich.   
In het feestgedruis ploppen soms zwarte vierkantjes op, cijfers, hiëroglyfen.
Ik grijp ze maar steeds ontsnappen ze. 

 

‘Dat klinkt best wel stuk’, zegt zoon, ‘dat wordt een nieuwe, wil je weer een Samsung?’

 

21-1-2020
Gekozen op 24-1-2020 als een van de zes ultrakorte verhalen en gedichten van week 4 die opvielen in de Facebookgroep Schrijven Magazine Ultrakorte verhalen vanwege hun originaliteit, verrassende wending, kwaliteit of spraakmakendheid. 

Zweven 2/2

Wij hadden een gewoonte: als de ander vroeg: waarom hou je vandaag van me? mocht je alleen iets origineels zeggen.
Dat lukte, we werden erg goed in het verzinnen van alternatieven voor ‘ik hou van je.’
Maar als ik hem vroeg: waarom hou je van zweefvliegen? haperde hij.
Hij noemde het gevoel van vrijheid, los zijn, geluk.
Maar eindigde meestal met: ‘daar zijn geen woorden voor.’
Tot hij het gedicht ‘High flight’ van John Gillespie Magee tegen kwam: ‘die laatste regels, die komen in de buurt’:
’And while, with silent lifting mind I’ve trod
The high untrespassed sanctity of space,
Put out my hand, and touched the face of God.’
Vele jaren later hoorde ik ‘The lark ascending’ van Ralph Vaughan Williams en wist: deze muziek zegt waar hij geen woorden voor vond.

 

Tijdens zijn ziekte bleef hij zweefvliegen.
Ook toen hij zienderogen verzwakte, wilde hij naar Terlet.
Toen hij niet meer zelf reed, brachten oudste of een van de vliegvrienden hem naar Terlet.
Hij vloog tot ook dat niet meer ging.
Zittend in zijn gele stoel keek hij toe hoe zijn vrienden vlogen en genoot zichtbaar.
Weinig sprak hij over zijn naderend einde, wel zei hij eens dat een ‘fly-over’ bijzonder zou zijn.
Die kreeg hij.
En bijzonder was het:

 

 

Op 7 september 2001 brachten zijn vliegvrienden het zweefvliegtuig waarin hij het liefste vloog naar de begraafplaats.
De dragers reden hem in zijn kist van de rouwauto naar het vliegtuig.
Staande bij de kist en het vliegtuig keken we omhoog: een zweefvliegtuig vloog, voortgetrokken door een sleepvliegtuig, een wijde cirkel boven de begraafplaats.
Beide bewogen hun vleugels op en neer: een ‘final salute’ aan hem.
Door al het verdriet heen wist ik: dit is goed, een mooier afscheid bestaat niet.

 

Maanden later hoorde ik over de uitgebreide voorbereidingen voor deze ‘operatie’, vastgelegd in een lijvig draaiboek:
Officiële toestemming was nodig, stijg- en landverklaringen om op die dag op dat tijdstip op die plek het luchtruim te mogen betreden.
De route, inclusief alternatieven bij geen, weinig, of wegvallende thermiek, vanaf de Veluwe naar deze begraafplaats in het Groene Hart, werd na grondig onderzoek bepaald.
Die route werd onder andere bepaald door die landingsmogelijkheden: boeren werd gevraagd of, in noodgevallen, op hun grond geland mocht worden, ging iemand niet akkoord (en dat gebeurde) dan moest de route worden aangepast.
Een rooster werd opgesteld: welke vliegers bezochten de uitvaart, welke wilden en konden vliegen, wie begeleidde hen vanaf de grond, en reserves voor elk van hen.
Alles verliep vrijwel vlekkeloos.
Ik blijf hen dankbaar daarvoor.

 

December 2019
Het leven gaat door.
Leven zonder hem blijkt mogelijk, vindt zijn vorm.
Op een kille decemberdag in 2019 bezoeken zonen en ik de uitvaart van een dierbaar familielid.
Als we bij het graf staan en luisteren naar het gedicht ‘De steen’ van Bram Vermeulen, dat wordt voorgedragen, klinkt in de verte een zacht gezoem.
Ik kijk omhoog, stoot zonen aan: een motorzwever vliegt over.
De motor veroorzaakt het gezoem, natuurlijk is er geen thermiek op deze druilerige natte decemberdag.

 

Er zullen aardse verklaringen zijn waarom er midden in de winterstop (zweefvliegtuigen gaan de opslag in van eind oktober tot eind maart) nu en hier een zweefvliegtuig overvliegt.
Maar wij glimlachen en knipogen naar elkaar.
Troost kent vele vormen.

 

17-1-2020

Winter

Het kerkdak ver verstopt onder een zware laag rijp, tikkende cv-buizen volgen het ritme van het rillen, de elektrische deken koestert het kleumende lijf, binnenwarmte verstrakt het vel, doet hoesten, niezen, proesten.

 

Na een halve dag van zompig grijs, verschanst de lichtverslaafde zich achter gesloten gordijnen, weggedoken in woontrui en wollen sokken, in een lichtmix van daglichtlamp en kaarsen, snoepend van zonnige sinaasappels, marsepein en spruitjes met appelmoes.
Schijn, vertier en ophef blijven buitenshuis, binnen lost ze op in elementaire eenvoud, branieloos bereid tot wereldverbetering.
Pantoffelheldin op sokken

 

 

2016
Gekozen op 17-1-2020 als een van de vijf ultrakorte verhalen en gedichten van week 3 die opvielen in de Facebookgroep Schrijven Magazine Ultrakorte verhalen vanwege hun originaliteit, verrassende wending, kwaliteit of spraakmakendheid. 

Empathia maar zeg maar Stofje

Het plenst.
De bel gaat.
Als een verzopen kat staat ze voor de deur.
‘Hè, was je even weg?’
Ze haalt haar schouders op, glijdt de gang in.

 

Stofje woont al jaren hier, ze glipte een keer mee in mijn tas na een avondles Psychologie in de jaren tachtig en wou niet weg.
Hoe heet je, vroeg ik, toen ik begreep dat ik aan haar vast zat,
‘Ik heet Empathia, maar zeg maar Stofje’ zei ze met een zangerig stemmetje.
Ik noemde haar Stofje.
Het was even wennen aan haar, vooral aan haar bemoeizucht.
Te pas en te onpas bemoeide ze zich met me.
Soms lag ik dubbel om haar invallen, soms zuchtte ze theatraal waarna er ineens ergens boven mij een lampje aanging.
Soms schold ze me uit, dan gooide ik haar achter de lakens in de kast.
Altijd was ze er.
Tenminste … mijn brein draait overuren: wanneer heb ik haar eigenlijk voor het laatst gezien?
Dat telefoongesprek net, toen hing ze toch in de sansevieria?
En vanmorgen, terwijl ik dat gedicht schreef, dartelde ze toen niet ginnegappend boven mijn scherm?
Afgelopen weekend dan, toen het zo laat werd met die logees, toen zweefde ze boven de wijnglazen.
Toch?
Ik besef dat ik het niet zeker weet en durf niet verder terug te denken.
Eens kijken of ik resten van haar vind op haar vaste verblijfsplaatsen.
Maar nee, er is geen smiley te bekennen op mijn laptop.
Ik doorzoek mijn pc-archief, controleer het bestand Conceptteksten op giebellachjes.
Mijn koffiemok en de bestekla ogen opgeruimd, geen spoor van haar grinnikjes.
De knipoog op mijn smartphone is weg, zie ik ineens.
Nergens een spoor van haar, zelfs geen restje fairtrade troostchocola in het Drosteblik.
Alsof ze nooit hier woonde.

 

We zitten op mijn rode bank.
Ik vraag haar: ‘Hoe lang ben je weggeweest?’
Weer dat schouderophalen, ze mompelt iets onverstaanbaars.
Ik verhoor haar: ‘Hoe lang was je weg? Waarom ging je weg? Waar ben je geweest? Heb je me gemist?’
Ze neuriet.
Als ik stop met mijn vragenvuur, wordt het stil.
Ze kruipt tegen me aan.
Zingt zachtjes: ‘Lalalai.’
Ik probeer: ‘Ik heb een heel zwaar leven!’
Harder: ‘Lailalai.’
Ik weerleg: ‘But I never called it art, what happens to the heart.’
Ze overstemt me: ‘LAILALAI, LALALA, LAILALAI!’

 

12-1-2020
PS, leestip: denk bij het ‘lalalai’ aan de Boxer van Simon & Garfunkel

Zweven 1/2

Mijn lief had twee liefdes, mij en zweefvliegen.
Mij vanaf zijn drieëntwintigste, vliegen wilde hij al van jongs af aan.
Pas op zijn zesenveertigste kwam het ervan: hij nam les op st. Nationaal Zweefvliegcentrum Terlet.
A dream come true: hij haalde zijn brevetten en vloog, zo vaak als, schipperend tussen gezin, werk en studie, mogelijk was.
Met passie, met hart en ziel.

 

Hoewel zweefvliegen niet mijn hobby was, leerde ik in die tijd anders kijken naar de hemel: wolken werden cumuli, thermiek werd een alledaags maar uiterst belangrijk begrip: dat bepaalde of er gevlogen kon worden.
Elke lente, na de winterstop, keek hij reikhalzend uit naar het voorjaarskamp: een hele week op Terlet, met vliegvrienden.
Praten over vliegen, de vliegtuigen onderhouden, steeds weer en wolken checkend: hoe is de thermiek, kunnen we al vliegen?
En als dat lukte, hoe was de vlucht, wat zat tegen, viel op, ging goed?

 

Zo ook die week, eind maart 1995.
Ik was druk, werkte overdag en worstelde ’s avonds met een werkstuk financieel management dat binnen een paar dagen ingeleverd moest worden.
Ik haat financieel management, maar kwam hier niet onderuit, het was een onderdeel van de VO Management Organisatie en Beleid, die ik volgde.
Wilde ik het diploma halen, dan moest er een voldoende komen voor dat werkstuk.
Bij de eerste poging haalde ik een vier, nu ploeterde ik op een her.
Chagrijnig en gedeprimeerd wijdde ik me die week aan mijn werk en aan deze saaie klus.
Hij belde elke dag.
Die woensdagavond vertelde hij uitgebreid en enthousiast over de fantastische thermiek die dag en dat hij een schitterende lange vlucht had gemaakt.
Zijn stem klonk licht en gelukkig.
Hij vroeg hoe het met mij ging, ik hield het kort, zei dat het saai was maar nou eenmaal moest en wel goed zou komen.
Goed, welterusten.

 

Anderhalf uur later lag ik in bed te lezen toen hij ineens binnen stapte.
‘Je klonk zo verdrietig,’ zei hij alleen maar toen hij naast me schoof.
Toen zweefde ík.
De volgende morgen ging hij terug naar Terlet.
Ik haalde een zes min.

 

Ik wist het toen nog niet maar dit voorval nestelde zich in me.
Het overleefde hem.

 

 

2015